Het is november 2000. In Florida worden stemmen herteld in de presidentsverkiezing tussen Al Gore en Busch jr. In Beverwijk tel ik mijn zetten in een partijtje voor Weenink. Aan beide zijden van de oceaan ontbreken er een paar. Hier zijn het er maar drie, daar driehonderd. Amerikanen overdrijven altijd zo, ik niet. Mijn verhaal staat in een oude Weenink Post. Het is het treurige relaas van de verliezer, die over van alles en nog wat klaagt en die het vooral achteraf allemaal heel goed weet, maar op het moment dat het moet niet doet. En die voor de zoveelste keer slachtoffer is van die idiote tijdcontrole halverwege de partij.
Hij is invaller in het eerste van Weenink. De spelonk waarin hij moet schaken heeft geen ramen, geen ventilatie, weinig licht, nauwelijks een ingang en al helemaal geen nooduitgang. Hij speelt met een ouderwetse klok van Pat Mat en noteert ook op papier van Pat Mat.
Zijn partij is interessant, al ontgaat dat de meesten. Hij offert roekeloos een kwaliteit, wat hij onmiddellijk na de partij een schwalbe noemt. Hij blijkt weer eens zijn eigen mogelijkheden te hebben onderschat. Maar dat weet hij dan nog niet. Hij krijgt een ontevreden standje van een vaste kracht, die zegt dat hij toch eens wat beter op zijn tijd moet letten. Dat is waar. De klok heeft bij hem al vele wonden geslagen. Maar ja, hij is ook geen echte partijspeler, meer een zoeker naar schoonheid, kunst en waarheid. Een onderzoeker van stellingen. Hij heeft er inmiddels, met de beginstelling mee, al zo’n vijfenzeventig opzitten, als de volgende op het bord komt. Het is er eindelijk een, die hem echt bevalt.
Zijn tegenstander heeft net zijn achtendertigste zet gedaan en nu is het zijn beurt, met zwart. Hij moet er nog drie en heeft niet veel tijd meer. Het duizelt hem van de motieven: Dg6-b1-g1 mat, Le6-g4-f3 mat, misschien ergens een familieschaak met het paard. Maar er staat nog wel een toren op de onderste rij en zijn loper is dubbel en dwars gepend. Of toch niet? Moet hij niet eerst met de koning naar h7? Waarom helpt niemand hem. Misschien moest je in zo’n geval praktisch zijn. Toren dus maar naar b8? Maar Lg4 ziet er toch ook wel erg interessant uit. Daar móet hij even naar kijken.
Hij is snel uitgekeken. Na ongeveer tien seconden valt zijn vlag. Hij houdt de klok tegen het licht. De grote wijzer staat echt nog niet bovenaan. Maar daarom heeft hij aan het begin van de partij een minuut extra gekregen, zegt de wedstrijdleider. Regeltjes, altijd weer die regeltjes. Hij druipt ontgoocheld af.
Thuis wacht hem een nog schokkender ervaring. Zonder die beroerde klok blijkt de zwarte stelling een wonderbaarlijke lading te hebben. Dacht hij het niet? Na luttele minuten weet hij het zeker: het sluit als een bus. Zwart speelt en wint! Hij weet niet of hij blij of boos moet zijn, zoekt koortsachtig een uitweg uit deze deceptie. Waarom heeft hij niet gewoon kansloos verloren? Kunnen de zetten niet herteld worden of beter: overspelen tot en met bovenstaande stelling. Maar dan wel met een deugdelijke klok. Dan kan hij laten zien hoe het moet. Hoe het had gemoeten. Nu is hij voorgoed invaller af. En daarom is hij van mening
…dat Carthago verwoest moet worden
Voor de liefhebbers, die het (ook) niet binnen tien seconden zien, volgt hier de oplossing: 38… Le6-g4! 39.Te1xe8+ Kg8-h7 40.Df3-b3 (Dc3 leidt na Db1+ door overbelasting van de witte dame tot een geforceerd mat met Lf3 of Dg1) Dg6xc6 en daarmee is de veertigste zet gehaald. Wit staat nu verloren. Alle eerder genoemde motieven zijn onverminderd van kracht.
Zeg Evert, wil jij onze kampioenswedstrijd verslaan? Het is Ger Holsteijn, de playing captain van het eerste, die het vraagt. Normaal speelt hij zijn partijtje in het eerste en doet hij ook nog het verslag. Dat is een heksentoer, maar het lukt hem wonderwel. Maar nu staan grote belangen op het spel: het kampioenschap en terugkeer naar de promotieklasse. Dus ik zeg: ja.
Castricum speelt zijn kampioenswedstrijd tegen Bloemendaal 9 of daaromtrent. Dat moet lukken. Maar ja, je weet het nooit, Bloemendaal uit, altijd lastig, dus ik richt mijn notatieplankje in voor acht partijen van maximaal 70 zetten. Meestal is dat genoeg. Alleen moet ik dan heel klein schrijven, zodat ik later nauwelijks nog wijs word uit de krabbels. Dus verzin ik er een verhaal omheen. Deze keer is dat niet nodig.
Bloemendaal houdt clubavond in de recreatiezaal van een bejaardentehuis. Riant maar ongezellig. Behalve de spelers van het zoveelste waar wij tegen moeten, zijn er bijna geen Bloemendalers aanwezig. Een uitgesteld partijtje voor de kroongroep, die net de week daarvoor heeft gespeeld, een paar verdwaalde potjes om iets anders en Lex Jongsma, die komt kijken. Er staat een stembus voor de gemeenteraadsverkiezingen en de stembuscommissie zit zich te vervelen. De wedstrijd begint.
Evert, als je mijn partij wilt hebben, moet je snel zijn. Sander. Hij heeft zijn tegenstander in een heel ongunstige variant van het Blackmar-Diemergambiet gelokt en staat al na acht zetten gewonnen. Maar terwijl ik die acht zetten sta te noteren, trekt hij me opgewonden weg en fluistert: misschien moet je toch eerst even bij mijn vader gaan kijken. Ik haast me maar ben net te laat: elf zetten, mat. De aanstichter, Ger, glundert van oor tot oor. Ja, dat kon ik toch niet laten, zegt hij. Zijn verbouwereerde tegenstander is een boer met kiespijn. En ik ook een beetje. Daar sta je dan met je plankje voor zeventig zetten. Zal ik het weer van je overnemen, vraagt Ger. Nee, zeg ik, de lol is er af, maar ik ga door, hopelijk weet de rest er nog wat van te maken.
Ondertussen is de stembuscommissie een minuut voor tijd aan het inpakken. Maar daar verschijnt uit de lift de oude mevrouw Van Dam met rollator. Ben ik nog op tijd? Natuurlijk mevrouw Van Dam, voor u houden we altijd een vakje open. Mevrouw Van Dam laat zich alles goed uitleggen, neemt haar tijd. Ze vraagt waar Wouter Bos staat. Vier minuten te laat wordt de stembus gesloten.
Ik spreek Erik Schoehuijs, die halverwege de avond is komen aanwaaien. We kijken samen met nog wat belangstellenden toe bij een partij die Lex Jongsma laat zien. Die zit nooit om een goed verhaal verlegen en bovendien is het een partij van hemzelf. Erik is vol lof en bewondering en mag als beloning ook een partij laten zien. Het is een partij die hij een paar avonden geleden al aan mij heeft getoond, met veel rondspringende paarden. Ongelukkigerwijs heeft hij toen zijn notatiebiljet bij mij laten liggen. Ach dat kan geen kwaad dacht ik nog toen ik het vond. Trots toont Erik zijn partij aan Lex, maar op een gegeven moment weet hij niet meer hoe zijn paarden precies hadden gesprongen en hij begint in zijn zakken te zoeken naar de notatie, die dus mij bij thuis op tafel ligt. Lex trekt nu een gezicht van echte schakers overkomt dit niet, zet de stukken in de beginstand en zegt: ik ga naar huis, naar de verkiezingsuitslagen kijken, Erik onthutst achterlatend.
De wedstrijd is voorbij, het plankje komt nog niet voor de helft vol. De eindstand is 6½-1½ voor ons. We zijn overduidelijk kampioen en gepromoveerd. Maar bij gebrek aan bloemen, champagne of ander feestelijk vertoon (wat een klein clubje is Bloemendaal) is het nu snel gedaan in het bejaardenhuis.
Kwart over twaalf ben ik thuis. Kampioen en nu al terug, vraagt Nanny. Ja, zeg ik, praat me er niet van.
Zoals elke dag loop ik, roodbruin verbrand, van strand naar speelzaal om daar mijn partij te spelen. Vandaag de zevende ronde van het vierde open toernooi van de Mediterranée. Gisteren ben ik geveegd door iemand waarvan ik nog steeds denk dat hij niet kan schaken. Eén voordeel heeft dat in ieder geval in zo’n Zwitsers toernooi: vandaag kom ik weer tegen een zwakkere. De voorbereiding verloopt snel en doeltreffend langs de supermarkt om mineraalwater en koele drinkyoghurt te halen.
Eens kijken wie mijn tegenstander is. Ah, het is Marlène Estève, één van de weinige vrouwelijke deelneemsters aan dit toernooi. Zestien of zeventien zal ze zijn en hoewel haar gezicht iets popperigs heeft is ze het aankijken wel waard. Het zal moeilijk worden me geheel op het schaakbord te concentreren. Voor de partij spreek ik nog even moeder Estève, die in het organisatiecomité zit. Zo’n nietszeggend gesprek van “leuk dat jullie tegen elkaar moeten”, en meer van die onzin.
De partij begint.
Bram Janssen – Marlène Estève
1. a3
Daar! Als je, zoals ik, weinig schaakt en dan nog uitsluitend met zwart dan is het moeilijk “gebruik te maken van de voorzet”. Met deze zet zorg je ervoor met zwart te spelen. Daarbij komt dat a6 in veel van de systemen die ik met zwart speel niet onnuttig is. Verder ben je nog uit de bekende theorie ook.
Echt verrast is mijn tegenstandster niet. Al snel volgt
en wit wint een stuk. En dat al na een kwartier spelen.
Opgegeven werd er echter niet!
12. … Dd8 13. dxe6 fxe6
Zwart bood remise aan! Met een glimlach maar toch volkomen serieus zei ze: “Vous desirez la nulle?” Verbijstering maakte zich van mij meester. In wat voor een wereld leven wij dat iemand met een stuk minder na 20 minuten spelen remise durft aan te bieden.
Wat zou hier de gepaste reactie zijn voor een professionele speler als ik. Doen alsof je niets gehoord hebt? A tempo een zet doen? Je linker wenkbrauw optillen en vervolgens de partij uitschuiven? De wedstrijdleider roepen vanwege onhoffelijk gedrag? Terwijl ik hierover nadacht vloog er opeens een lach door mijn hersens. Eigenlijk was het ook wel grappig wat hier gebeurde. Ik zou het ook gewoon kunnen aannemen, dan was ik van deze partij af. Ik ging naar de bar en bestelde een kop zwarte koffie. Het bord bleef leeg en verlaten achter. Marlène liep glimlachend door de speelzaal. Ik ging toch maar weer terug naar het bord om na te denken. Niet over de stelling, die was niet zo interessant, maar over dat gekke remise aanbod.
Zo verstreken ruim anderhalf uur. Ik had nog 10 minuten over om iets te beslissen. Andere spelers bekeken de stelling met steeds meer verbazing. Het bord was regelmatig verlaten. Marlène liep door de speelzaal, ik liep regelmatig heen en weer om nog wat andere partijen te bekijken. Uiteindelijk nam ik een besluit: ik deed een zet. Marlène kwam terug aan het bord en gaf de partij op.
Binnen 1 seconde had ik de nieuwe situatie getaxeerd. Ik zei: “Non, ce n’est pas nécessaire, parceque je propose la nulle.” Dat nam ze aan, de professional.
Na deze partij heb ik nooit meer geschaakt.
Zuid Frankrijk Toulon 25 juli 1986 Mijn laatste partij
Delen uit het verslag van het eerste Grasmat-toernooi door Laurens Duin
Weenink Post jaargang 42 nummer 1 september 1990
Op vrijdag 1 juni en zaterdag 2 juni 1990 werd het eerste openlucht-tournooi georganiseerd door de schaakvereniging “Het Grasmat” gehouden. De vereniging Grasmat bestaat nog maar drie jaar en is opgericht vanuit een voetbalvereniging in de Fizeaustraat te Amsterdam. Deze jongens hebben tijdig ontdekt dat voetbaltactiek en schaaktechniek heel goed samen kunnen gaan, en ondersteund door de kreet ‘aanvalluhhh’ hebben ze het gepresteerd om ieder jaar nog te promoveren vanuit de 5e klasse SGA naar nu de 3e klasse SGA. Hun schaaklocatie is gewoon in de voetbalkantine, waar de bar bediend wordt door een mokums echtpaar van boven de tachtig, ome Harrie en tante Greet, die beide net aan hun tweede jeugd zijn begonnen.
Het tournooi bestond uit twee gelijkwaardige poules van ongeveer 30 personen die 7 ronden zwitsers zouden spelen met speeltijden die variëerden van 20 minuten per persoon per partij tot 45 minuten per persoon per partij. Deze variabele speeltijden waren er om te voorkomen dat ook maar iemand een systeem in het tournooi zou kunnen ontdekken. De bedoeling was dat de twee winnaars een finale wedstrijd zouden spelen en wel buiten op de middenstip van het voetbalveld zonder publiek.
Mijn eerste tegenstander was Horatius Vlam. Na remise aangeboden te hebben die hij weigerde en na een poging een zetherhaling op het bord te toveren, welke hij met man en macht vermeed, probeerde hij winst te forceren. Deze mislukte poging van hem was voldoende de grote wijzer van zijn klok in confrontatie te brengen met het kleine rode vlaggetje, wat natuurlijk een ongelijke strijd is. Na de eerste ovaties in ontvangst te hebben genomen en van hem te hebben vernomen dat het puur om een gezelligheidstournooi ging en dat de punten een secundaire rol speelden, vervoegde ik mij bij ome Harrie om onder het genot van enkele pilsjes bij te komen. Mijn tweede tegenstander was M. Knook en het kostte me niet erg veel moeite deze partij te winnen. Het was tevens de laatste partij van de eerste dag.
Alhoewel mij door de zeer gastvrije Grasmatters een slaapplaats werd aangeboden, ben ik toch maar naar huis gegaan. Niet om mee te kunnen doen aan het Luilaktournooi dat ‘s nachts werd georganiseerd door Weenink, maar omdat ik een medepassagier had, de ‘klerelijer’ ome George, een Amsterdamse gepensioneerde kleermaker, die nu in Wijk aan Zee woont en het tweede jeugdlid van het Paard van Ree is – hij is net als ome Harrie en tante Greet net begonnen aan zijn tweede jeugd – en die de volgende ochtend om 7.00 uur ontbijtjes klaar moest maken in Hotel Sonnevanck.
Na de volgende morgen om kwart voor twaalf weer in Amsterdam aangekomen te zijn, zag ik de andere schakers met dichtgeknepen oogjes binnendruppelen. Ze waren net als ik niet gewend om zo vroeg op te staan. De sfeer was prima en na de inhoud van de koffievaten in recordtijd te hebben zien slinken kon ik aan mijn derde ronde beginnen. Toen ik na twaalf zetten in een Budapestgambiet een toren en twee pionnen voorstond gaf mijn tegenstander op. Ondanks dat we dit keer 30 minuten bedenktijd hadden begrijpt u wel dat we klaar waren voordat de andere schakers al enigszins bruin waren geworden van het zonnetje dat hun oogjes nog verder deed dichtknijpen.
Ik had nu even tijd om de prijzen te bewonderen die door een van de organisatoren waren ingekocht op het Waterlooplein. Deze prachtige prullaria stonden uitgestald op de prijzentafel. Ik zag een meter hoge zilverkleurige opiumwaterpijp, een oude bandrecorder met een geluidsband vol muziek waarmee een mens zich in de vorige eeuw zou wanen, een strijkbout van voor de oorlog (eerste of tweede?) waarvan ik bijna zeker ben dat de huisvrouw die dit ding had gebruikt geëlectrocuteerd is geworden, een prachtige metalen drankmixer die na een poetsbeurt niet zou misstaan in een huiskamer, een messing oosters beeldje met ingelegde nepdiamanten, een letterbak etc. Daarna was er nog tijd om in het zonnetje wat muziek te maken. Iemand had een gitaar meegenomen en ik heb altijd mijn Ierse ‘tinwhistles’ bij me. Dat leidde tot een algehele samenzang met zowat alle schakers waarbij je bijna vergeten zou dat er ook nog geschaakt moest worden.
In de vierde ronde had ik wit tegen Jeroen Wismeijer. Dit keer met slechts twintig minuten bedenktijd. Omdat hij de stad was ingegaan om te lunchen en zich in de tijd vergist had, kwam hij elf minuten te laat en had hij nog maar negen minuten over voor de partij. Op zich was dat voor hem geen probleem omdat hij tijdens zijn andere partijen regelmatig even ging voetballen en dan na elke drie doelpunten terugkwam om een paar zetten te doen en evengoed zijn partijen wist te winnen, maar nu had hij geen tijd meer om te voetballen en ik won de partij nipt. De overige partijen waren niet interessant en ik wist mijn groep met een honderdprocentscore te winnen.
Voor de laatste ronde zouden we met z’n allen nog een partijtje gaan voetballen, maar ik werd gered door een zware regenbui die ik voor dit tijdstip had besteld. Na dit moment passend herdacht te hebben met de nodige spirituelen begonnen we aan het gezamenlijke diner, dat bij het inschrijfgeld inbegrepen was. Een kok uit een Amsterdams restaurant bereidde in het kleine keukentje van de kantine met een oventje en een vierpits gasstelletje op nog geen drie vierkante meter een copieuze maaltijd voor zeventig personen! Ieder pakte een leeg bord (geen schaakbord) en liet dat in de keuken vullen. De maestro schatte of je een grote eter was of niet. Volgens deze maatstaf werd er een grote of een kleine gepofte aardappel op je bord gedeponeerd, een stuk vlees uit de ‘pot pourri’ gevist samen met wat groente en aangevuld met een heerlijk stuk turks brood uit de oven. Bij de bar werd de maaltijd aangevuld met een plastic bekertje rode wijn uit een jerrycan. Je zag schakers die geen kans meer hadden op een prijs zich veelvuldig bij de jerrycan vervoegen. Daarna haalde ieder zijn dessert op. De eerste liepen de keuken uit met een vol bord yoghurt met vruchten. Na de eerste twintig borden zag je dat de kok zich rijkelijk vergist had en werden de porties steeds kleiner. Nadat ome Harrie de lege borden had opgehaald en afgewassen had, kon het tournooi afgemaakt worden op de middenstip. Het regende nog steeds.
Ralph Scheuer-Laurens Duin
1. Pf3Bordejongen door walkie-talkie: “één paard f3”1. … Pf6 2. b3 g6 3. Lb2 Lg7 4. e3 0-0 5. Le2 d6 6. d4 c6 7. 0-0 b5Bordejongen: “Ehhh…, kunnen jullie dat nog een keer overdoen, want ik ben pas bij 1.Pf3.”Ik: “Zullen we de zetten als we ze uitvoeren hardop zeggen?” Ralph herhaalde de zetten en de bordejongen gaf ze door. Kantine: “Kunnen jullie het nog een keer herhalen, want we missen een paar zetten.”Bordejongen: “Eehhh…” Ralph herhaalt de zetten. Kantine: “Wat was de derde zet van zwart?”Ik: “Loper g7”Bordejongen: “Loper g7”Kantine: “Wat zeg je?”Bordejongen: “LOPER G7!!”
8. c4Bordejongen door walkie talkie: “8. c4 … Misschien kunnen jullie de ontvangen zetten voortaan even herhalen.”Kantine: “Oké”8. … Db6Bordejongen: “8. … Db6”Kantine: “8… Db6. Willen de schakers wat drinken op kosten van de club?”Ik: “Ja, koffie graag. Zwart met suiker.”Ralph: “Nee, dank je.”Bordejongen door walkie talkie: “Een koffie zwart met suiker en een cola met cognac.”Kantine: “Oké”Bordejongen door walkie -talkie: O ja, doe er ook een cigaret bij.”Kantine: “Voor wie is de cola met cognac?”Bordejongen door walkie-talkie: “Dat zeggen we niet.”
9. cxb5 cxb5 10. Pc3 Bordejongen geeft de zetten door. Kantine: “Hoeveel tijd hebben ze verbruikt?”Bordejongen: “Allebei vier minuten ongeveer.”Ralph: “De klok doet het niet! Hebben ze allemaal nieuwe klokken, krijgen wij zo’n oud kreng.” Er wordt een nieuwe klok gebracht.
Kantine: “Hebben jullie het koud?” Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, ondanks het feit dat ik van de voorzitter een warme jas had mogen lenen.
Het verdere verloop: 10. … a6 11.d5 Lb7 12. b4 Pbd7 13. Dd3 Tac8 14. h3 Pxd5 15. Pxd5 Lxd5 16. Lxg7 Lc4 17. De4 Kxg7 18. Lcx4 Txc4 19. Dxe7 Pf6 20. Pd4? Txd4 0-1Bordejongen door walkie-talkie: “Wit geeft op.”Kantine: “Hè?!” Kantine: “Wie speelde er ook weer met wit?”Bordejongen: “Ralph Scheuer”
Vanaf het voetbalveld kon ik het applaus vanuit de kantine duidelijk horen. Bij binnenkomst moest ik eerst tekst en uitleg geven en daarna werden de prijzen uitgereikt. Ik kreeg een enorme wisselbokaal. Ze schenen deze uit de prijzenkast van de voetbalafdeling ontvreemd te hebben. De naam van de bokaal was “Bullbokaal” en ontleend aan een vroeger lid, een boom van een kerel met een klein hartje, maar waarmee je geen ruzie moest krijgen en waarmee je met een gerust hart door Amsterdam kon stappen. Bull was anderhalf jaar geleden omgekomen bij een auto-ongeluk. Nadat de bokaal was gevuld met champagne en rond was gegaan door de hele kantine, kreeg ik ook nog de waterpijp uitgereikt.
Uren later en nog voor het feest afgelopen was, ging ik richting Wijk aan Zee met in het achterhoofd de herinnering aan een van de leukste en gezelligste schaaktournooien die ik ooit heb mogen meemaken.
In de Moriaan, tijdens het Hoogovenstoernooi van 1983, laten vier Excelsiorianen zich ernstig ringeloren. Ersson weet niet wat hij hoort (“Mevrouwtje wat kan u goed schaken”) en ziet (“Berends baard die ’s morgens nog strijdlustig had gestaan hing nu verslagen omlaag”). Vol verbazing doet hij verslag.
Op de eerste dag van het Hoogoventoernooi ben ik samen met Bron en Ruiter naar Wijk aan Zee gereden. Onderweg sprak Bron ons moed in en wees op het feit, dat een overwinning op de eerste dag een stimulans voor het verdere toernooi zou zijn. Ik ben daar zelf wel in geslaagd, maar beide anderen niet. Zij hadden vrouwelijke tegenstanders getroffen. Nu is dat op zichzelf niet zo erg, maar de voorzitter, die zich anders bij een nederlaag de hevigste zelfverwijten maakt, verklaarde met een dromerige blik dat een nederlaag op de eerste dag niet erg was. En terwijl hij met zwevende stappen wegliep meende ik hem zachtjes “Een beetje verliefd” te horen neuriën.
Maar hoe zat het met Ruiter? Was hij ook voor vrouwelijke charmes gevallen? Zij had de aanvallige leeftijd van 85 jaar en speelde al mee toen Ruiter nog in de schoolbanken zat. Maar ja, je weet maar nooit. Er zijn mannen die voor oudere vrouwen vallen, dus waarom onze Kees niet. Ik kwam net op het moment dat hij haar wilde feliciteren met de overwinning. Met honingzoete stem zei hij: “Mevrouwtje, wat kan u goed schaken”. Waarop de Old Lady vinnig antwoordde: “Ja, wat had je dan gedacht”. Het was duidelijk, als er sprake was van romantiek, dan niet van haar kant.
‘s Avonds in de auto naar huis dacht ik het zijn gewoon een paar sukkels die niet kunnen schaken. Maar toen wist ik nog niet wat het lot nog voor Excelsior in petto had, namelijk dat onze twee clubkampioenen ook zouden sneuvelen tegen twee mooie dames.
Het volgende slachtoffer was Schmit. Nu hadden wij ons in de loop van de week al zorgen gemaakt, dit was niet onze oude Evert die daar met afwezige blik in de ogen achter het bord zat, hij leek wel betoverd. Op de dag dat hij tegen haar spelen moest, leerde één blik op het bord, tijdens de opening al, dat het mis moest gaan. Dit was niet zijn befaamde vierpionnenspel, maar één of ander romantisch gambiet. Toen ik later op de middag nog eens ging kijken was zijn stelling een ruïne. Terwijl zijn koning in doodsnood verkeerde en hijzelf in blessuretijd speelde, deed hij op a- en b-lijn de meest vreemdsoortige pionzetten. Na zijn nederlaag was het duidelijk: hij moest hier weg. De voorzitter stapte daarom vastberaden op hem toe en zei met krachtige stem: “Kom Evert, we gaan naar huis, er is nog plaats in de auto”. Maar Evert antwoordde, terwijl hij naar zijn overwinnares op blikte: “Nee, wij blijven nog wat analyseren”. De betovering was nog niet verbroken.
De volgende dag ben ik even gaan kijken of er nog meer Excelsior-leden tegen dames moesten spelen. Het was er gelukkig nog maar één: Berend. Over hem maakten wij ons niet ongerust. Deze koele harde vechtjas, gestaald in vele correspondentiepartijen, zou nog niet stuk gaan al ging Vanessa zelf achter het bord zitten. Zondagmorgen toch nog even voor de zekerheid gevraagd wat hij er zelf van dacht. “Winnen: zei hij, en hij stak zijn baard strijdlustig naar voren. Gerustgesteld begon ik aan mijn eigen partij.
Toen ik na een uurtje naar Berend keek, viel het mij op dat hij met stralende ogen en charmant lachend achter het bord zat. Van de grimmige vechter die hij anders is viel niets meer te bekennen. Ongerust stond ik op, zou hij nou toch ook … Maar hoe zijn gemoedstoestand ook was, zijn stelling was prima. Verliezen was uitgesloten. Dat dacht ik tenminste, maar toen ik even later weer eens keek, stonden er al enkele clubleden vol ongeloof en verbijstering rond zijn bord.
Ik ging kijken wat er aan de hand was en hoorde haar met een stem, die een ijsberg had doen smelten, “schaak” zeggen, waarna ze met een lieve glimlach heel zijn koningsstelling opruimde. Berends baard die ‘s morgens nog strijdlustig had gestaan hing nu verslagen omlaag. Maar dat was maar voor even. Toen schudde hij haar elegant de hand en maakte haar in bloemrijke taal complimenten over haar spel. Waarop zij met een verrukt stemmetje antwoordde: “O, je krijgt een pilsje van me”, waarop ze samen verdwenen uit het strijdgewoel.
Eén ding is mij wel duidelijk: sommige leden staan wel hun mannetje, maar niet hun vrouwtje!
De andere afleveringen in deze serie:
► Excelsior ingebonden ► Jus d’orange ► Sightseeing de Zaanstreek ► De man met de broodjes ► Hij dacht geloof ik met computer te doen te hebben ► Open Heemskerks schaakkampioenschap 1982 ► Koningsclub het snoepje van het jaar
Voor Excelsior, schakers sinds 1955, maar nu niet meer
In het clubblad van november 1982 komt Kees Ruiter terug op een partij die hij in mei van dat jaar met Excelsior heeft gespeeld in Bloemendaal (“Ruiter scoorde een half punt. Op weg naar huis zat hij bij Berend in de auto stilletjes na te genieten. Het regende en de ruitenwissers deden het niet. Niemand zag wat. Het deerde hem niet. Hij had een leuke partij gespeeld”). Een paar maanden later heeft hij alsnog spijt van die remise. Volgens hem had er meer ingezeten. Maar meteen daarop pakt hij dan uit met een schitterend verhaal met daarin de onverbeterlijke zinsnede “ik hou hem wel overeind”.
Jus d’orange
Nu ik toch aan het schrijven ben, moet de volgende anekdote aan de vergetelheid ontrukt worden.
Ersson en ondergetekende togen naar een toernooi in Heerhugowaard. Mijn brood in een plastieke zak en een pak jus d’orange. Later kwam Erssons brood, heerlijke krentenbollen, er ook bij. Van de jus d’orange had ik het driehoekje er al afgeknipt met de gedachte: ik hou hem wel overeind.
Om negen uur vertrokken we uit Beverwijk en na een kwartier gereden te hebben, doemden de silhouetten van deze stad weer voor onze verbaasde ogen op. Lakoniek merkte Ersson op: “Ben toch te vroeg linksaf gegaan, maar jij zit ook nog te maffen”.
In Heerhugowaard aangekomen en wij ons naar het tafeltje begeven om op te geven, werd de plastieke zak, nergens meer aan denkende, door mij plat neer gelegd en er natuurlijk gelijk een grote golf jus d’orange uitvloog. Verschrikt naar de heren kijkende, maar die vertrokken geen spier. Zeker ook nog te vroeg voor hun.
Na zo’n vier ronden was het pauze en werden de broodjes uit de zak gehaald. Maar och arme, de krentenbollen dropen van het heerlijke vocht en werd mij een vernietigende blik toegeworpen, want de resultaten waren ook niet denderend.
C. Ruiter
Voor Excelsior, schakers sinds 1955, nu ze er mee ophouden
In 1980 schrijft een geplaagde Reinhout over het tweede van Excelsior, dat een uitwedstrijd moest spelen tegen Het Witte Paard, maar hoe ze ook zochten, ze konden het beestje, op die bitterkoude dinsdagavond in december, in Koog aan de Zaan niet vinden.
Keurig op tijd hadden we van onze wedstrijdleider de uitnodiging ontvangen om op dinsdag 9 december 1980 de strijd aan te binden met Het Witte Paard te Koog aan de Zaan, Lagedijk 25.
Rechtstreeks uit een receptie reden we dus naar de Schuilhoek om de broeders in de strijd op te halen. Pauëlsen zou over Uitgeest rijden en daar Van der Klis oppikken en ik zou Ruiter en Jongejans uit Meerestein ophalen. Via Assendelft ging het op Koog aan de Zaan af. Klokslag acht uur betraden we de Honig-kantine op het aangegeven adres.
Tot onze verbazing stonden er geen schaakborden klaar. Wel liepen er een paar soepklanten, die blijkbaar middagdienst hadden, rond een biljart. Op onze vraag of er die avond schaken was kwam een ontkennend antwoord, maar als we zin hadden mochten we meedoen met biljarten. Een van hen adviseerde ons bij de portier te informeren. Dus wij als ganzen in de snijdend koude wind weer naar buiten. Daar was geen portier te bekennen. Doch Jongejans wist raad. Boven baadde het gebouw ook in het licht en daar zou het wel zijn. Vol goede moed de trap naar boven beklommen. Daar was het heerlijk warm. Het was namelijk een was- en douchegelegenheid. Dus moesten we weer terug de kou in en de straat op. Het was al kwart over acht.
Ha, daar kwam iemand aan, snel even vragen. Verder in de straat was nog een kantine en daar kon het ook zijn. Alles en iedereen stapte weer in en wij op naar die andere kantine. Daar waren alle deuren gesloten. Het fabrieksterrein dan maar op. Diep in de jassen gestoken werden we al snel benaderd door een man met een vervaarlijke herdershond. Nou, hier was het dus ook niet. Er was alleen hondendressuur. We moesten toch in de eerste kantine zijn. Dus deuren open, alles er weer in en draaien. Inmiddels was het half negen en we hadden alleen nog maar kou geleden.
In de kantine werden we wederom hartelijk begroet en uitgenodigd tot biljarten. We zetten daarom maar weer de tanden op elkaar op zoek naar de portier. Ha, daar aan de overkant was een portiersloge. Helaas gesloten. Wel hing er een briefje “melden bij de portier zuidzijde”. Dat moesten we dan maar lopend doen. Dus door de verlaten koude eenzame straat zuidwaarts. En ja hoor, een portier in een loge die hermetisch gesloten was. Op ons kloppen werd aan een touw getrokken en konden we acht man sterk naar binnen. Hem onze problemen uitgelegd. Het was inmiddels kwart voor negen.
We mochten Meijer bellen. Nou alles klopte. We moesten toch in die kantine zijn. De portier wist het adres en het telefoonnummer van de secretaris. Ik kreeg een lieftallige vrouwenstem aan de lijn met de mededeling dat pa niet thuis was en dat ze het verder ook niet wist, maar wel dat het Witte Paard op vrijdag speelde. En ze vond na veel zoeken het telefoonnummer van de penningmeester in Wormer. Die was zowaar thuis en wist te vertellen dat er ook in Haarlem een vereniging was die Het Witte Paard heette en díe schaakte op dinsdag.
Omdat het inmiddels half tien was geworden en we nog geen kop koffie en zelfs geen kop soep gedronken hadden, zijn we maar gedesillusioneerd in de auto’s gestapt en naar huis gereden, niet wetend wat voor gevolgen dit gaat hebben.
Jaap Reinhout
Voor Excelsior, schakers sinds 1955, nu ze er mee ophouden
Zaterdag 13 november 1982 had Pagel een snelschaaktoernooi georganiseerd in De Rustende Jager te Bergen. Bijna iedereen won een beker. Alleen Excelsior niet. Wat wel gek was, want er stonden er genoeg, een hele tafel vol. Noortje was vijf en keek haar ogen uit. En voor ik het wist zat ze met Hartoch aan de bar. Nanny dacht dat het geen kwaad kon. Zo te zien kan die Hartoch wel tegen een stootje, zei zij.
De afgebroken partij, waarvan gewag wordt gemaakt, betrof de wedstrijd Excelsior tegen Koningsclub 2 vijf dagen eerder, maar daarover komen we nog te spreken.
Voor Excelsior, schakers sinds 1955, nu ze er mee ophouden
In 1982 bestaat de Noord-Hollandse Schaakbond vijftig jaar en het bestuur en mijnheer Pagel hebben samen iets leuks bedacht. Zo’n elfhonderd schakers uit heel Noord-Holland zijn op zaterdag 16 oktober verzameld in de Kennemer Sporthal in Haarlem voor een massale competitieronde.Wil Ersson wordt door wedstrijdleider Berend van Maassen gecharterd om Excelsior met have en goed ter plaatse te krijgen. Hij doet verslag.
Zaterdag 16 oktober was ik uitgenodigd om in ons tweede team een wedstrijd te spelen in de Haarlemse Sporthal. Ik had gedacht om ‘s middags rustig een partij te kunnen schaken, maar dat pakte anders uit.
Omstreeks een uur of elf ‘s morgens werd ik achter mijn koffie vandaan gehaald door Van Maassen. Ik mocht nog wel even douchen, maar daarna moest ik mee naar de Schuilhoek om mee te helpen bij het inladen van het schaakmateriaal. Toen dit gebeurd was, moest ik mee naar zijn huis om diverse briefjes in ontvangst te nemen met namen en voertuigen, over personen die al gespeeld hadden, die opgehaald moesten worden, snel even gebeld moesten worden, die op eigen gelegenheid gingen. Op gegeven ogenblik kreeg ik zoveel gegevens dat de huiskamer in steeds sneller tempo voor mijn ogen begon te draaien. Hij dacht geloof ik met computer te doen te hebben.
Toen ik buiten weer in de frisse lucht stond, was het me niet duidelijk wat de wedstrijdleider feitelijk zelf ging doen, maar mijn taak was duidelijk: ik moest drie teams naar Haarlem zien te krijgen. Die opdracht lukte ook nog, al ging het gepaard met veel geschreeuw en nog meer kabaal, zodat de niet-schakers uit De Schuilhoek verschrikt kwamen kijken. Uiteindelijk kwam ik met Vos en Maas in een auto terecht om Ruiter op te gaan halen. Na Vos, onze ex-wethouder van verkeerszaken, met vaste hand door Heemskerk geloodst te hebben – alleen op de Jan Ligthartstraat was hij prima thuis, maar die had hij dan ook zelf geopend – kwamen wij op de ontmoetingsplaats, waar geen Ruiter te bekennen was. Nu was ik daar wel eens meer geweest en ook tevergeefs naar Ruiter gezocht, dus ik wist waar ik wezen moest in de Antillenstraat. Op mijn bellen kwam Ruiter in hemdsmouwen aan de deur en keek niet-begrijpend naar mij en de auto. Er was namelijk om kwart voor twee afgesproken en wij waren er om vijf over half twee. Na Ruiter overtuigd te hebben dat hij best tien minuten eerder kon vertrekken, gingen we richting Haarlem.
In de sporthal stonden wij enigszins verloren tussen duizend andere schakers, de wedstrijdleider schitterde nog steeds door afwezigheid. Na verloop van tijd bleek dat Henk Maas feitelijk een thuiswedstrijd speelde. Hij schudde tenminste iedereen de hand en werd zelf uitbundig op de schouders geslagen. Op de een of andere manier kwamen wij toch op de plaats waar wij moesten spelen. Van Asperen en Van IJsseldijk waren ook gearriveerd, zodat het tweede team compleet was. Wij waren met zes man, want twee van ons hadden reeds gespeeld. Jongejans had remise gespeeld en Otten verloren. Toen we moesten beginnen werd ik door Vos ook nog gebombardeerd tot wedstrijdleider, maar gelukkig nam hij daarna de leiding zelf vast in handen.
De wedstrijd zelf verliep niet zo succesbol voor ons: we leden een nederlaag van 2½-5½ tegen de Lange Rochade. Vos speelde remise, Van Asperen verloor van ons oud-lid Van de Wakker en Van IJsseldijk dolf ook het onderspit. Toen was de stand 4-1 voor onze tegenstanders. Op dat moment bood mijn tegenstander remise aan. Na samenspraak met Vos besloot ik verder te spelen, maar ik stond reeds verloren. Ruiter speelde remise en Maas won, maar die speelde dan ook een thuiswedstrijd.
Toen we naar huis gingen zag ik ook nog de voorzitter voorbijsnellen met wat volgens mij de totale voorraad jubileumkranten was.
Ersson
Voor Excelsior, schakers sinds 1955, nu ze er mee ophouden
De velden zijn leeg en nu Excelsior, nog iets eerder dan gedacht, is opgehouden te bestaan, resten slechts de herinneringen. Herinneringen aan hoogtepunten en dieptepunten, aan pieken en aan dalen, en daarvan waren de dalen in mijn ogen verreweg het mooist. Zoals tien jaar geleden in Volendam.
Staff Only
In een opwelling vervoegde ik mij als last minute supporter om een uur of zeven bij de Werf. Daar stond de lijndansles op het punt te beginnen. Of ik mee wou doen. Ik legde uit dat ik met het schaakteam van Excelsior mee naar Volendam ging, als er plaats was in de bus. De lijndansers haalden hun schouders op. Zou ik dat nou wel doen en ik moest het zelf weten. Maar ik was eigenwijs en er was plaats. Ik werd ingedeeld bij Martin Herruer chauffeur en Ruud Eisenberger teamcaptain.
De heenreis was opgewekt er zorgeloos. Het gesprek ging over koetjes en kalfjes in het algemeen en schaken in het bijzonder. Ruud hield een absurd betoog, waarschijnlijk om iets duidelijk te maken, wat ik nu vergeten ben. In de opening moest je niet je dame in het centrum zetten. Daar was ze kwetsbaar. Wat moest je dan wel in het centrum zetten? Iets wat niet zoveel waard was als een dame. Wat was minder waard? Een stuk. Nog minder. Wat was het minste waard? Een pion. Tot zover wisten we de antwoorden. Maar was er iets dat nog minder waard was dan een pion? Nee dat wisten we niet. Ruud wel. Niks was minder waard dan een pion. Dus moest je helemaal niks in het centrum zetten. Een redenering van likmevestje. Een club naar mijn hart.
De reisleidster van Martin Herruer sprak onberispelijk Engels. Ze loodste ons feilloos naar Volendam, maar maakte zich er toen wel erg gemakkelijk vanaf. Aan het begin van de dijk vond ze dat we er waren. Toen moesten we nog 500 meter lopen. Daar lag Hotel Spaander. Het leek mooier dan het was. We bleken tot onder in de gewelven te moeten afdalen, tot in een soort berghok met “Staff Only” op de deur. Nietsvermoedend stommelden we naar binnen.
Je zag er geen hand voor ogen. Op de tast werden handen geschud en vervolgens stukken verschoven. Het ging de Volendammers beter af dan die van ons. Dat was eerst nog niet zo duidelijk. Zoals gezegd, we zagen niet veel en als toeschouwer moest je al helemaal op je gehoor afgaan. Na een zet of tien liep Charly Zwemstra even van zijn bord weg, op zoek naar het toilet. Niet meer teruggezien, weg kwijt geraakt in de catacomben. Uiteindelijk toch nog gevonden, maar het was de oude Charly niet meer: bril op, bril af, niets hielp.
Even verderop speelde Frans Koopman best vlot voor zijn doen. Maar hij drukte steeds de klok van zijn buurman Martin Winters in, waardoor hij toch nog in tijdnood kwam. Boven ons werd met tafels en stoelen geschoven. Gegooid leek het meer. Dirk Kruiper had daar geen last van. Die speelde een partij, zo saai, dat hij evengoed in slaap viel. Waar zijn tegenstander vals van profiteerde.
Paul Lieverst had zijn laptop bij zich en Fritz. Maar toen die werd ingeschakeld was het te laat. De waarderingen varieerden op zeker moment van min zeven bij Marcel Duin tot min veertien bij Thijs Waanders. En Martin Herruer was zonder navigatiesysteem ook een stuk minder dan met. Alleen Ruud Eisenberger redde zich. Uit het donker tegenover hem had hij een stem gehoord. Die remise aanbood. Beweerde hij.
Frans was de laatste die nog speelde. Hoe is de stand vroeg hij op goed geluk. We staan achter sprak iemand, die duidelijk nog even geen zin had in een slecht nieuws gesprek. Frans zette dus alles op alles, maar miste opeens zijn zwarte loper. Al een tijdje niet meer gezien trouwens, maar dat zei niets, had hij gedacht.
Bij het licht van een stallantaarn werd het uitslagenformulier ingevuld. We bleken met zeven en een half tegen een half verloren te hebben. In de hoek van het surrealistische zaaltje kleedde een pikzwarte man, zijn dienst zat erop, zich bijna onzichtbaar om. Ik kon mijn ogen niet geloven. We waren aan elkaar gewaagd, sprak een Volendammer. Nu kon ik ook mijn oren niet meer geloven. Op welke schaal werd hier gewogen? Waren het troostende woorden? Maar dan wel van een soort die je deed verlangen naar een gezonde dosis zout in de wond.
Ergens boven in het restaurant was Thijs Waanders een witbier en nog iets onbeduidends gaan halen. Hij kwam helemaal ontdaan terug. Raad eens hoeveel ik moest betalen. Zeven euro! En dan is Thijs ook nog van het slag dat in zo’n geval de euro’s onmiddellijk omrekent naar guldens, waardoor je nog bozer wordt. We wisten niet hoe gauw we weg moesten komen uit dat kolenhok.
Voor ons lag de nacht, achter ons gaapte een zwart gat. Het zette Ruud aan tot bespiegelingen over de kosmos. Over Bohr en Einstein en over het begin van alle materie of energie. En dat we op deze manier niets te zoeken hadden in de eerste klasse en dat als het heelal steeds uitdijde, dat dat niet vanzelfsprekend betekende dat daar omheen dan nog meer ruimte was, want hoe groot moest die dan wel zijn? En dat als twee auto’s met een snelheid van honderd kilometer per uur op elkaar botsten dat hetzelfde was als een botsing met tweehonderd kilometer per uur op een muur, maar dat het moeilijk voorstelbaar was, zeg maar twijfelachtig, dat als twee lichamen met de snelheid van het licht op elkaar vlogen, dat dan… En tussen die miljarden sterren moesten er volgens zijn kansberekening een paar zijn met leven zoals hier. En dat we daar maar eens naar op zoek moesten gaan, want hier was het gezien de gebeurtenissen eerder op de avond niet pluis meer.
Martin bracht ons keurig thuis. Mij ook. Maar aan het begin van de straat had onze reisleidster er definitief genoeg van. Bestemming bereikt, riep ze opgelucht. Ze had het weer. Geeft niet, zei Martin, het laatste stukje doen we op de tast. Doe je volgend jaar met ons mee?
Op 11 juli 1972 begonnen Robert James Fischer en Boris Vasiljevitsj Spassky in Reykjavik hun tweekamp om de wereldtitel schaken. Donner gaf commentaar in het Psychologisch Laboratorium van de Universiteit van Amsterdam aan het Weesperplein. Ik ging kijken. Eerste partij. Bij de ingang stond een bord waarop met krijt Nimzo ½-½ geschreven was. Ik was te laat. Dacht ik.
Boven in het gebouw stond op het demonstratiebord de stelling na de negenentwintigste zet b4-b5 van Spassky. En op de telex verscheen de zet Ld6xh2 van Fischer. Het zaaltje was in rep en roer. Niks remise. Ik was dus precies op tijd. Was dit een blunder uit balorigheid of toch weer geniaal? We wisten het even niet. De telex zweeg nu in alle talen. Nam het apparaat ons in de maling? Bestond IJsland nog? We werden door grootmeester Donner getrakteerd op de wildste varianten, waarbij hij met voorbeelden uit eigen praktijk probeerde aan te tonen dat de zet misschien niet geniaal maar toch zo gek nog niet was, waardoor wij kiebitzers steeds openlijker begonnen te vermoeden dat het dus wel een blunder moest zijn. Een beetje lacherig maar ook met groeiende bezorgdheid wachtten we de correctie af. Die niet kwam.
*
Eline Roebers in Amsterdam spelend voor VAS twee dagen voor haar vertrek naar het WK jeugd in Mumbai
De afgelopen week volgde ik het wereldkampioenschap voor de jeugd in Mumbai India. Ik moest het doen met de aandacht die ChessBase eraan besteedde, de aardige verslagen van Jan Roebers (Schaakuitzendingen) en de live stream van de partijen op ChessBomb. Dat laatste was vooral in het begin geen pretje. Zeg maar een ramp. Er klopte helemaal niets van. De gekste zetten werden ons via het internet voorgeschoteld. Zo stom waren die jongens en meisjes toch niet? En dan waren ze daar in India helemaal de draad kwijt en hielden ze er gewoon mee op. Moesten we er verder maar naar raden. Tegen het einde, Eline Roebers voerde de ranglijst van de meisjes tot en met 14 aan, begon ook Schaaksite zich er wat meer mee te bemoeien. Toen ging het mis. Eline verloor haar laatste twee partijen.
Dit is de stand na de veertiende zet van wit in de partij van Eline Roebers tegen Bat-Erdene Mungulzun uit Mongolië in de voorlaatste ronde. Op mijn scherm verscheen 14… Pb6-c4. Kat in het bakkie. Dat zag een kind. Maar toen zou Eline 15. Pd4-b3 hebben gedaan? Dacht ik niet. Daar kwam het paard net vandaan. India nam een loopje met ons. En herstelde de fout met 15…. Pc4-b6 16. Pb3-d4. Klopte natuurlijk voor geen meter, maar zo zaten we weer in het goede spoor en zwart deed paard slaat paard. Als Eline dadelijk in tijdnood nou maar doorspeelde tot en met de 42e zet dacht ik nog, wat natuurlijk onzin is, want die twee gekke zetten zijn natuurlijk in het echt nooit gespeeld. De commentatoren in Nederland dachten van wel en analyseerden de “gemiste kans” met onbegrijpelijke varianten. En daar snapte Artis de Partis nou echt helemaal geen hout van.
We moesten met Excelsior tegen Bakkum. Die club speelt in het Biljartcentrum aan het eind van de Stetweg, vroeger op dinsdagavond, maar nu op maandagavond, want de schakers hadden op dinsdagavond last van de biljarters. Die maakten te veel herrie. Dat is trouwens wel gek. Want ik weet nog goed dat we een keer bij ZSC/Saende in het BOKO biljartcentrum op bezoek waren en we gelijk bij binnenkomst de pin op de neus en een wasknijper op de lippen kregen om stil te wezen, want er werd gebiljart! Nu is dat dus omgekeerd. Tijden veranderen.
“Ha, daar heb ik u door. Die is uit Ongelofelijkheden in Helmond, waar ik me, het moet 1960 geweest zijn, na de bloedstollende biljartwedstrijd tussen kleine Keesje de Ruiter en Piet van de Pol met de laatste nog wat onderhield, nadat hij zijn partij op 184 caramboles had moeten afbreken omdat een prolurk in het publiek een lucifer afstreek en het prompt gedaan was met de concentratie.”
(Bas van Kleef op bezoek bij Bomans)
De avond begon veelbelovend. Al gelijk viel het licht in de toilletten uit, kon de koffie die we zelf moesten zetten niet warm gehouden worden en deed de verwarming het niet meer. Er was een stroomstoring, zo werd er omgeroepen. Ik was snipverkouden. Dit kon er ook nog wel bij. Ondertussen raasde er met een zekere regelmaat een trein voorbij. De stroomstoring strekte zich niet uit tot op het spoor.
Ik was als eerste klaar. Dat lag voornamelijk aan mijn tegenstander. Die trakteerde mij op een Bird, speelde snel en wist wat hij moest doen. Ik kreeg het er benauwd van. In vijftien zetten waren we zo’n beetje uit de opening en had ik het beestje zijn snavel uitgetrokken. De vogel was na de eerste zet niet verder gekomen dan de derde rij. De vierde rij was niemandsland en daarachter zat ik dus te wachten. Lastig hoor. Moet je ‘m gaan halen of komt ie zelf?
Hij had nog een keer niks kunnen doen met b3 of Lc1. Of hij had dat paard aan de zijlijn terug kunnen fluiten. Hij had ook c4 of d4 kunnen spelen of Dg3. Maar ik had zo’n flauw vermoeden dat hij wat anders ging doen. Die batterij op de f-lijn stond er niet voor niks en ik had expres veldje g5 voor hem open gelaten. Het werkte als een magneet.
Zo dat ruimde lekker op. De stroomstoring was voorbij. De koffie liep weer door en ik kreeg het wat warmer. En na het geplande 21. … c5-c4 kon er eigenlijk niets meer mis gaan.
Hij had zich nu moeten verdedigen met de torens op de tweede rij en het paard naar c2, maar hij deed 22. Pa3-b1 en was na 22. … Ta8-e8 23. Pb1-d2 Te5-e1+ (en nog wat zetten) het haasje.
Zo, dat was dan mijn laatste bondswedstrijd in afgelegen zaaltjes op een doordeweekse avond en met het daarbij behorende tempo. Het is aan mij niet besteed. Ik heb het een tijd geprobeerd. Het ging niet.
“Men denkt zo luchtig over dit spel. Ieder, die ’s avonds, bij lamplicht, een beetje zit te schuiven, denkt: kijk, ik schaak. Dat is eenvoudig belachelijk.”
(Godfried Bomans in: Wat denkt een meester er van?)
De mannen van Excelsior 2 (zie hierboven) spelen doordeweeks in de onderbond (zo noem ik het nog maar even), in de derde klasse van de NHSB om precies te zijn. Ja, daar wordt ook geschaakt, zoals laatst tegen Oppositie 2. Dat de vonken er af sprongen wil ik niet zeggen, daar zijn de mannen van Excelsior langzamerhand te wijs voor (en de mannen van de Oppositie te aardig), maar spannend was het wel.
Op de eerste twee borden speelden de mannen van Excelsior 2 met de armen over elkaar, op de overige vier borden moesten de hoofden wel degelijk gestut worden, want daar vielen de klappen. Nummer drie en vier wonnen hun partij, nummer vijf verloor, maar niet dan nadat hij manmoedig zijn loper geofferd had op h2. Die dingen gebeuren gewoon bij ons in de onderbond.
Onze nestor Jan Verhoeven (en ik ook moet ik bekennen) dachten dat zwart op d4 zijn stuk meteen terug kon winnen vanwege de doorkijker van dame naar dame, maar Roelof de Haan voerde het bewind over de zwarte stukken in deze partij en zag het beter. Na Td8xd4 volgt natuurlijk Tf1xf8 schaak en zwart staat geen loper maar een toren achter (tellen is niet mijn sterkste punt).
Roelof deed dus eerst Tf8xf1 en de Oppositie liet blijken het gevaar gezien te hebben door met de dame terug te slaan. Nu kwam aan het licht waar het bij Excelsior nog wel eens aan schort. De ideeën zijn prima, maar de uitwerking laat te wensen over. Zo hebben we besloten de club op te heffen, maar omdat het geld nog niet op is schaken we gewoon nog een jaartje door.
Terug naar de partij. Zwart vergat na 1. … Tf8xf1 2. De2xf1 het idee van de doorkijkaanval op de dame opnieuw leven in te blazen door het te combineren met een matdreiging: na 2. … Td8-f8 had de witte dame moeten wijken maar veld f2 moet gedekt blijven, anders volgt de manoeuvre De7-h4-f2 en Dxg2 mat! Dus 3. Df1-e2 Tf8-f4!! en onze doorkijker was terug van weg geweest en wit had een probleem gehad.
*
Nummer vier was Anton Mensink. Hij speelde een voortreffelijke partij. En hij vond het dus helemaal niet raar dat de Oppositie in onderstaande stelling opgaf. Toch had zwart de dubbele matdreiging op g7 of f8 kunnen opheffen zonder zijn loper te verliezen met het eenvoudige doch nuttige Le7-f8!
Te vroeg opgeven is niet slim, maar toegestaan, zoals in het bovenstaande geval. Maar je kunt ook te laat zijn met opgeven. Op mijn andere club Castricum maakte ik mee dat een speler, die mat stond, drie minuten lang nadacht en toen zei: ik geef op, waarop zijn tegenstander riposteerde met: dat kan nu niet meer.
Ja, in de onderbond, daar kan je nog lachen.
*
Nummer drie en tevens kersvers erelid Peter Klok spande de kroon. Na een ware titanenstrijd won hij na veel gezwoeg en gesteun en evenzoveel bier een eindspel waarvan de afloop heel lang voor vriend en vijand onzeker bleef.
Hij had zich misschien geen slok bier maar wel een flinke portie moeite kunnen besparen door halverwege de partij in bovenstaande stelling gewoon even met de toren op g2 te slaan.
Nee, we zien niet alles in de onderbond, maar gelukkig liep het goed af. Erelid Peter scoorde uiteindelijk het beslissende punt en trakteerde ons daarmee, zoals hij zelf snedig opmerkte, op een zeer onderhoudend en avondvullend programma. En ook de mannen van de Oppositie hadden genoten. Dat vind je alleen bij ons in de onderbond.
Een verhaaltje uit de Weenink Post van januari 1993
Ieder jaar ga ik een keer bij mijn oude club Excelsior kijken. Daar moet dan een goede reden voor zijn (klusje thuis waar ik niet aan wil, niks op de tv, weg kwijtgeraakt), nu was dat de verplaatste partij Schoehuijs-Kok voor de A-groep (zwitsers) van Weenink. Voor beide spelers heb ik een zwak. Erik Schoehuijs omdat hij een aardig potje kan schuiven en Nico Kok omdat hij op het bord schaker en kunstenaar tegelijk is. Hun partij zou ik dus even vakkundig in een sfeerreportage omsmeden voor de Weenink Post Extra, waarvan het thema dit keer kunst en schaken was. Kwam dat even goed uit.
Bijna iedereen was er. Otten, Ersson, Klok, Van Grootheest en Van IJsseldijk. Zelfs de naar Pat Mat verbannen Van Maassen zat aan de bar. Dat mocht, als hij zich nergens mee bemoeide. Op alle tafeltjes werd lekker geschaakt, eerst om het echt en dan al gauw voor de lol. Of andersom, dat maakte zo te zien geen verschil. In een hoekje zaten onopgemerkt de echte schakers Schoehuijs en Kok.
1.Pf3 g6 2.d4 Lg7 3.e4 Pf6 4.Ld3 c5 5.dxc5 Pa6 6.0-0 Pxc5 7.e5 Pg4 8.Pc3 Pxe5 9.Pxe5 Lxe5 10.Lh6
Aardig pionoffer van Erik. Maar toch een beetje saai. Mijn aandacht dwaalde af. Wie zag ik daar helemaal achter in de zaal? Frans Koopman. Zo, werd het toch nog een leuke avond! Het tafeltje had twee stoelen. Over de één hing de loodzware leren jas van Frans met op de zitting de allerdikste Succesagenda aller tijden, op de andere stoel zat Frans zelf, sigaartjes onder handbereik. Tegenover hem had, eerst staande, toen met een geleende derde stoel, de jongeman Borst junior plaats genomen. Deze bezat, behalve dat niet overtuigende junior, geen ander attribuut om trots op te zijn. Geen partij dus voor Frans, die er zin in had en zijn klompen ver onder juniors stoel had geschoven.
Frans dacht na. Op het bord stond een stelling uit een vorige eeuw. Het wou hem niet helemaal meer te binnen schieten, maar volgens hem kende junior de tweede matchpartij Steinitz-Lange, Wenen 1860 niet, want hij haalde alle zetten door elkaar: 1.e4 Pc6 2.Lc4 e5 3.f4 exf4 4.Pf3 g5. Nu was Frans de draad ook een beetje kwijt. Dat Ghulam-Kassim gambiet (had hij zich nog zo op verheugd, prachtige naam overigens) kon hij wel uit zijn hoofd zetten. Maar toen hij 5.h4 had gedaan (ja haha Blachly daar trapte hij niet in) en junior met het verbluffende nieuwtje 5…f6 op de proppen was gekomen, ging hij er eens extra breed voor zitten. Na een uurtje stond 6.Pxg5 Pe5 7.Dh5+ Ke7 op het bord.
Nico kwam langs gelopen: “Waar zit Frans nu over te piekeren? Zeg jij gaat hier toch geen stukje over schrijven, hè? Want ik moet voor de Weenink Post Extra iets over kunst en schaken doen en dit lijkt me wel wat.”
Frans dacht na over schoonheid en onsterfelijkheid. De beste zetten zijn vaak niet de mooiste. Frans speelt de mooiste. En ooit zullen die een keer ook de beste blijken te zijn. Dan houdt hij er mee op.
Er verstreek een kwartier waarin hij uiteindelijk berustte in het feit dat het mat nog enige voorbereiding vereiste: 8.d4 d5 9.dxe5 Ph6 10.exf6+ Kf6
Hij had nog een kwartier. Het duizelde hem. Eigenlijk mocht je niet overhaast handelen in zo’n stelling. Maar hij werd er toe gedwongen. Misschien had hij het nog even uit moeten stellen, maar hij deed het nu maar: 11.Pxh7+ Kg7 12.Lxf4 Kxh7 13.Ld3 Lg7
en omdat zijn tijd nu echt om was miste hij 14.Lxh6 Lxh6 15.Df7+ Lg7 16.e5+ Kh6 17.Dg6 mat.
Na afloop las hij onze gedachten. “Toch nog te snel gezet”, mompelde hij. En hij pakte zijn jas, agenda, sigaren, keek nog een keer door ons en junior heen, en ging zijns weegs. Langzaam zakten de emoties. Erik Schoehuijs won van Nico Kok. Van Grootheest speelde remise. Clarijs en Ten Bosch demonstreerden elkaar de verschillen tussen het Muzio- en het Allgaiergambiet.
Maandag speelde ik een potje voor Excelsior in de onderbond. Gelukkig deed onze kampioen ook mee en die is niet zo’n beetje uit vorm, anders was ik de enige geweest die niet won. Schaken is te moeilijk voor mij.
Wit heeft zojuist 22. Pa4-c3 gedaan. Ik heb zwart en mijn eerste impuls is om dat paard te slaan, want na 22. … Tc8xc3 23. Db2xc3 Le4xg2 24. Tf2xg2 Td8-d1 schaak 25. Ta1xd1 Dg4xd1 schaak 26. Kg1-f2 Pf6-e4 is het mat!
Dat staat me wel aan. Maar dan begin ik te malen. Wat gebeurt er als zwart niet terugslaat op g2? Dat is niet verplicht, het is geen dammen, en dat mat ziet hij ook wel.
Ik bedenk opeens hij doet natuurlijk 24. Dc3-d2! En als ik die dan sla ga ik zelf mat na Ta1-a8. Wat is dat voor gekkigheid? Toch wel slim van hem om dat paard van a4 weg te halen.
Maar geen nood, ik hoef toch niet te slaan, het is geen dammen. Dus 24. … Lg2-c6 aftrekschaak. Dan moet hij toch echt wel de toren ertussen zetten en dan sla ik alsnog op d2. Mijn dame is dan ook gezien maar die staat gedekt door het paard. Of toch niet? Weer Ta1-a8! Help!! Dat gaat niet goed. Of niet goed genoeg. Wat dan? Dame slaat toren met schaak, dame slaat dame, loper slaat dame, koning slaat loper. Het lijkt wel dammen.
Ik ben de tel kwijt en haal nu alles door elkaar. Het plaatje ontbreekt zou Hans Nuijen zeggen. Ook nog. Schaken is te moeilijk voor mij. Boter kaas en eieren. Eindeloos kon je dat vroeger met mij spelen. Totdat ik eindelijk doorkreeg hoe het in elkaar zat. En dat was redelijk laat.
Uiteindelijk sla ik het paard dus niet. Durf het niet. Bang dat het allemaal niet klopt en ik als enige verlies. De partij wordt remise. Niet veel minder erg.
Schaken is echt veel en veel te moeilijk voor mij.
Tien vertelsels, die soms iets met schaken te maken hebben, de meeste uit de Weenink tijd
Schaakspel geschonken door Berend Pluim aan Hans Nuijen
My Home Is My Castle
Schaken is een spel voor: Heren. Deze komen samen op een: Club. Daar spelen zij hun: Partij. Met in de ene hand een: Havanna. En in de andere hand een goed glas: Cognac. Niet lastig gevallen door andere dames dan die op hun knie, om wie het spel eigenlijk draait. Attaqueren zij de koning, dan annonceren zij: Schaak. Raken zij terloops de dame aan, dan heet het: J’adoube. Zijn zij tevreden met de status quo, dan is het: Remise. Maar wordt de partij gewonnen, dan wisselen de spelers van kleur en de dames van knie en volgt er een: Revanche. Is de stand daarna gelijk, dan wordt, in deze moderne doch jachtige tijd, een beslissing geforceerd in een zogenaamde: Rapidpartij. Dit is niet veel anders dan het vroeger gebruikelijke en zoveel eerlijker: Dobbelen.
Het is klaar dat de vrouw achter de schaker hier beter niet kan komen. Zij zit thuis of verzet, in deze geëmancipeerde doch zedeloze tijd, haar eigen zinnen met cricket, golf, tennis of bridge. Dit is niet veel anders dan het vroeger gebruikelijke en zoveel onschuldiger: Overspel. Wil de schaker dit voorkomen, dan zal hij gedwongen zijn de adembenemende door- en inkijkers op de Club te laten voor wat ze zijn en eerst thuis orde op zaken te stellen.
De Lange Mare
Een uur eerder dan normaal en na een wandeling door Leiden, waarvan de meesten het fijne ontging, bereikten we klappertandend de zaal aan de Lange Mare. De jassen werden onvoorzichtig op een hoop gegooid en onder een hemel van ballonnen en in een schijnsel, waarbij we zowaar nog gingen verlangen naar ons eigen schamele onderkomen in De Eindspurt, zetten we ons achter de borden. We zouden het spoedig wel wat warmer krijgen, dachten we. Alleen vonden we het vreemd dat veel van onze tegenstanders hun jassen aanhielden. Toen onze ogen een beetje aan de duisternis waren gewend, ontwaarden we zelfs truien, dassen en een enkele muts. Het klappertanden wilde ook al niet overgaan, verergerde zich zelfs tot schokschouderen en schuddebuiken, wat alleen Peter Uylings onberoerd liet. Die hield zich warm door met ferme pas rond te benen, daarmee tegelijk de verbindingslijnen met teamleider Bram Jansen en de koffiekamer in stand houdend. Het nieuws dat Hendrik Koopman een zet had opgeschreven, maar niet uitgevoerd, bereikte ons dan ook voordat Hendrik zijn pen had neergelegd. Onmiddellijk werden de sledehonden ingespannen en spoedden we ons, dicht tegen elkaar aan gedrukt, naar het eerste bord aan het uiteinde van de fjord, waar we net op tijd aankwamen om het vreugdevolle aansteken van de Bengaalse vuurpotten te aanschouwen. Onmiddellijk verspreidde zich een aangename warmte door de zaal, heel het land en onze verkleumde botten, voorbode van de naderende lente. Het was omdat Nanny pas tegen het vallen van de avond zou komen dat ik snikkend Bram om de hals viel. En ook hij was zijn ontroering nauwelijks meester en liet mij pas los toen ik hem had beloofd ook over de mooie dingen in het leven te zullen schrijven. Terug bij de koffiekannen lieten we het paardoffer en de ingesloten toren, vertraagd en in eindeloze herhaling, aan ons geestesoog voorbijgaan. Een voor één keerden de dappere krijgers nu, onder gezang en gedans, terug van de borden, beladen met buit. Alleen de bok, die Nico Kok schoot, bleef als zoenoffer achter. En des avonds vierden we de wonderschone overwinning met een Indiaas maal, waarbij ook Peter Poncin aanzat en zelfs Bert van der Zijpp onmogelijk nog de draak kon steken.
Negatief gedoubleerd
Dit keer had reisleider Berend Pluim Arnhem op het programma gezet. Daar waren wij nog niet geweest. Vol verwachting verzamelden wij ons op het station van Beverwijk. Het was nog guur maar het beloofde een mooie dag te worden. Tussen Beverwijk en Amsterdam had de machinist niet genoeg trein aangekoppeld, dus moesten wij verspreid reizen, maar vanaf Amsterdam was het beter geregeld en vulden wij met ons zestienen een hele coupé. Laurens Duin mocht vandaag ook mee. En waarom ook niet, we gingen toch gewoon leuk uit?
Al spoedig waren wij verdiept in de bridgerubriek. Wat dom nou: de volgende keer moesten we niet allemaal dezelfde krant kopen. Zo zag je maar weer, dat zoiets toch voorbereiding vergt. Hans Nuijen verdiepte zich, zij het oppervlakkig (want ja, een kei zou hij er toch nooit in worden), in het negatief doublet, wat Paul Bierenbroodspot (meneer Paul voor Noortje) vrolijk Spoetnikdubbel noemde. Die wist er dus meer van. Uitleggen. Het bleek een doublet te zijn op een tussenbod van je tegenstanders, als je wel een leuk spel hebt, maar zonder uitgesproken eigen kleur of steun in je partners kleur. Een kleurloos spel dus. Noortje las De Kinderen uit de Kabaalstraat, wat eigenlijk de Kanaalstraat was, maar omdat die kinderen zo’n kabaal maakten, heette die straat Kabaalstraat. Een woordspeling dus. Ondertussen zat Nanny te breien, sprak Peter Uylings in korte notatie en trakteerde Berend op koffie uit de minibar. In Arnhem gingen Noortje, Nanny en ik de stad in, terwijl de anderen doorreisden naar station Velperpoort om daar in de buurt iets te gaan doen waar ze goed in waren. Zeiden ze.
Tegen de avond troffen we elkaar weer. Niet iedereen was nog even vrolijk als ’s morgens in de trein. Er was die middag behoorlijk negatief gedoubleerd. Vooral Alessandro di Bucchianico scheen iets misdaan te hebben. Driemaal had hij hetzelfde standje uitgeprobeerd, wat de Arnhemmers tot groot enthousiasme had gebracht. Maar daarvoor waren wij niet gekomen, dus loodste Berend ons snel naar de dichtstbijzijnde Chinees. Die had echter niet op ons gerekend, waarop wij ons verdeelden over een Indonesisch Restaurant en een Vegetarisch Eethuis. Zo was ik helaas slechts in staat de helft van alle roddel en achterklap op te tekenen. Een servet met aantekeningen ligt bij mij thuis ter inzage. Onder leiding van Peter Uylings, die moeiteloos alle stiltes vulde met vrolijke grootspraak (over gapen in de klas en een liefdesrijm voor straf, en over het verschil tussen autoritair en autoriteit; Noortje, na afloop: die man aan het begin van de tafel maakte veel grapjes), genoten wij van de volgende vegetarische gerechten: misosoep en waterkerssoep; geroosterde zonnebloempitten (vooral Erik Schoehuijs); vier ovenschotels (meer waren er niet) en rijst met gierst en seitansaus; verse groenten; wijn en vruchtendrank; kwark met rozijnen, watergruwel, roomijs met kersensaus en koffie met taart. Tussen twee happen door bleek Peter ook nog getrouwd te zijn. De onbespoten jongen en meisje van het eethuis wisten niet hoe ze het hadden. Hoe wij bij hun terecht waren gekomen. Ja, dat vroegen wij ons ook af. En wat ze alle andere dagen met die, overigens verrukkelijke ovenschotels deden. Toen wij weggingen zagen wij nog net hoe zij een feestelijke fles wijn op deze wonderbaarlijke dag ontkurkten.
Achterhoek
Mannen, hoewel we gedegradeerd zijn, ben ik toch trots op jullie. Er is dit keer geen narigheid geweest, er is niet gevochten, nauwelijks getrapt en ook de scheidsrechter kon rechtstreeks naar huis en niet via eerste hulp. Dat is wel eens anders geweest. Een hoeraatje voor Heren Drie. Op het volgende seizoen!
Wat zou dat zijn, vroeg ik aan Nanny. Voetbal dacht ze. Welnee, zei ik, niet gevochten, heren drie, dat is hockey of zoiets. Ach schei uit, zei zij weer, moet je die koppen zien, dat heeft geen weet van hockey of zoiets. Ik keek achterom. Ze had gelijk. Touwtrekken misschien. Dat was hier de sport. We zouden het spoedig weten. De grootste touwtrekker van de groep had al een paar keer naar ons geroepen. Nu kwam hij vragen wat we deden. Hendrik Koopman trachtte zijn psychologisch overwicht tot gelding te brengen door de duidelijk aangeschoten jongen te prijzen als sfeermaker. Die hadden we net nodig bij Weenink. Van de naam Weenink keek onze gloednieuwe sfeermaker niet op. In de Achterhoek wemelde het van de Aaftinks, Borckinks, Hiddinks, dat was Normaal. Dus hij voelde zich meteen helemaal thuis bij ons en omarmde Hendrik innig. Deze keek moeilijk om zich heen en vroeg zich af hoe hij het initiatief zo snel was kwijtgeraakt. Peter Uylings schoot zijn vriend te hulp. Schakers, riep hij luid, we zijn schakers. Heren Drie juichte nu dat sfeermaker een potje tegen ons moest doen, want hij won van iedereen met schaken. Sfeermaker liet Hendrik los en keerde zich naar Peter. Ben je goed, vroeg hij twijfelend. Nog net geen grootmeester riepen wij, al denkt hij daar zelf anders over. Sfeermaker overwoog zijn kansen en koos toen liever waterpolo met het hele team. Jij met je hockey, zei Nanny. Nu overwoog Peter zijn kansen. Hij keek de kring rond en zag louter watervrees. In z’n eentje, dat lukte hém zelfs niet. Sfeermaker was tevreden met dit gelijke spel en werd bovendien teruggefloten naar zijn tafel. Daar werd de haaienvinnensoep opgediend.
Vraaggesprek met de man die zijn partij op het nippertje won
Wat er door me heen ging? Ik dacht, het had niet veel langer moeten duren. Het meeste ging trouwens door mijn tegenstander heen, zo te zien. Die werd eerst donkerrood, toen purper en toen hij door kreeg, dat het applaus niet voor hem bestemd was, spierwit met allemaal kippenvel en rare vlekken en tenslotte helemaal fosforescerend geelgroen. Ik durfde nauwelijks te kijken. Toen hij weer kon praten, nou ja praten, het leek meer op een vastgelopen zuiger, piepte hij: ik had wel … op zevenenvijftig manieren … kunnen winnen. En toen schoot mij opeens een gedichtje van Cees Buddingh’ te binnen, het is eigenlijk een liefdesgedichtje, het heet dan ook “zeer kleine ode aan de liefste” en het gaat zo: vanochtend/ zag ik op straat/ een leeg heinz-blikje liggen/ en onmiddellijk/ dacht ik aan jou:/ 57 varieties.
Vraaggesprek met de man die zijn toren oliedom verloor
Wat is dat voor stomme vraag. Heb je wel eens een vrije trap regelrecht in je kruis gehad? Nou dan weet je het ongeveer. Totaal overspeeld had ik hem. Maar opgeven ho maar. Gewoon door knoeien met zo’n krom paard. Let ik even niet op, staat er een kasteel in. Ik denk nog: blijf met je takken van die toren af. Maar nee hoor, totaal geen respect. Zegt de klerelijer: het is niet verdiend, maar ik kan ‘m toch moeilijk laten staan. Ik wil hem toesnauwen: aso, vuile klootzak, etterbak in het geniep, laurens in het kwadraat. Ik tel tot tien, maar raak al bij twee de tel kwijt. En opeens, geloof het of niet, schiet me een gedichtje van Cees Buddingh’ te binnen, het heet “zeer vrij naar het chinees” en het gaat zo: de zon komt op de zon gaat onder/ langzaam telt de oude boer zijn kloten.
Elf
Evert, je moet zaterdag invallen. Zeg, ben jij wel goed bij je hoofd? Ja, het moet, we hebben drie invallers nodig, nood breekt wet. Had je dat niet iets aardiger kunnen zeggen en wie schrijft er dan? Dat doe ik wel. Ja maar, kan Peter niet, of Laurens, Hugo, Nico, Hetty?
Nee, die konden niet en dus was er geen ontkomen aan. De hele week geen woord gewisseld met Nanny en Noortje, drie avonden schaakstudie, vroeg naar bed en geen oog dicht gedaan. Zouden ze me dit geflikt hebben om mijn verslagen uit de Weenink Post te houden? Ik zou in het vervolg wel een ander toontje moeten aanslaan. De beste stuurlui staan aan wal. Nu komt het uit.
1. d2-d4 f7-f5 Brrr! Hollands, daar heb ik geen kaas van gegeten. Zouden ze erg boos zijn als ik g4 doe?
2. g2-g4?! f5xg4 3. e2-e4 d7-d6 4. h2-h3 Pg8-f6 5. Pb1-c3 e7-e5 Nou die laat er geen gras over groeien. Moet ik nu het centrum afsluiten of me naar remise proberen te ruilen?
6. d4xe5 d6xe5 7. Ddlxd8+ Ke8xd8 8. Lc1-g5 c7-c6 Dat is jammer, nu vindt de koning een schuilplaats op c7 en kan mijn paard niet naar d5. Die eersteklassers zijn niet voor de poes.
9. 0-0-0+ Kd8-c7 Wat nu? Die pion zie ik nooit meer terug. Toch maar even volhouden. Misschien is 10.hg4 Lg4 11.f3 Le6 12.f4 Ld6 13.Pf3 Pbd7 nog wat. Dan sla ik met de toren op d6 en met de pion op e5, waarna ik met Lf4 en eventueel Th5 de kleine kwaliteit win. Zal wel geen hout van kloppen. En wat loopt die klok snel. Nou vooruit dan maar. Mijn tegenstander wordt ongeduldig, die wil ook wel weer eens zetten.
10. h3xg4 Pf6xg4??? Droom ik? Hartkloppingen, kippenvel. Dit kan niet waar zijn. Wil er dan niemand meer met mij schaken?
11. Lg5-d8 mat Handen schudden. Ik weet niet hoe ik kijken moet. Hij ook niet.
De volgende keer ga ik weer schrijven. Ik laat me geen tweede keer belachelijk maken.
Een valstrik
Hij had mij bijna te pakken, had al twee keer remise aangeboden, maar ik schaakte vrolijk door. Totdat mijn tijd op was en ik het van de increments moest hebben. Een gunstig eindspel werd vakkundig verkloot, sorry, vergooid.
Ik zag dat het fout was. Dat hij de toren naar c7 kon gaan spelen en wat dan? Ik raakte mijn toren aan en bewoog naar f2, maar zag nog net op tijd dat mijn koning niet meer op e1 stond, waar hij tien seconden geleden nog wel had gestaan, de sukkel. Alsof dat geholpen had trouwens. Goede raad was duur. De zwarte adelaar zweefde boven zijn prooi. Hij was opeens errrrug geïnteresseerd wat het muisje ging doen. Of het nog wel iets ging doen, want de laatste minuut tikte weg.
Opeens zag ik het: Tg2-h2, dat zou hem verleiden tot Tf7-f3. En ja hoor hij kon zich niet beheersen en begaf zich in roekeloze val, lette niet op de valstrik: h4-h5! en greep de eerste de beste pion of eigenlijk de verkeerde: Tf3xe3. En toen was daar Th2-h4+ en bleek de vogel behalve remise nog twee andere woorden te kennen: shit en kut.
Verliezen is niet moeilijk
Tata, praat me er niet van, vraag me er niet naar. Twee keer had ik moeten afzeggen bij mijn fitnessclubje. Maar daar was ik weer. “En, nog wat gewonnen?” vroegen ze me. “Ja, de poedelprijs” antwoordde ik dapper. Dat vonden ze erg leuk.
Het vorige jaar was ik gepromoveerd. Tegen de klippen op, zeg maar, en dat heb ik geweten. De tochten op de fiets naar Wijk aan Zee door sneeuw en duinen waren sensationeel mooi, maar wat er in dat ellendige oord allemaal gebeurde verzwijg ik liever. Ik won de eerste partij en de laatste. Daartussendoor niks. Zo’n week duurt erg lang. Extra pijnlijk was het moment dat ik onderweg na vier verliespartijen op rij toch nog een remisetje cadeau kreeg en de hele groep me uitbundig kwam feliciteren, terwijl mijn tegenstander ondertussen probeerde uit te leggen hoe dat zo gekomen was. Ja, dan verlies ik nog liever. Dat ging me trouwens steeds makkelijker af. Of toch niet?
Ik had zwart. Na slinkse manoeuvres had ik mijn dame waar ik haar hebben wou. Er stond nu een superdoorkijker op het bord. Van Hans Nuijen geleerd. Zou mijn tegenstander het ook zien? Hij dacht dat het geen kwaad kon en gaf zijn dame voor twee torens:
28. Tg1 Txe2 29. Dxe2 Txe2 30. Lxe2
Ik kwam gewonnen te staan, maar in razende tijdnood wist ik mijn vrijpion niet aan de overkant te krijgen en op de veertigste zet vergooide ik alles. Had ik maar wat meer tijd gehad. Toen herinnerde ik me een episode eerder uit de partij. Ik had een zet gedaan en ik ging even wandelen. Toen ik terug kwam zat mijn tegenstander nog steeds te denken. Waarover? Zo moeilijk was het niet. Ik besloot om me ondertussen ook maar wat in de stelling te verdiepen, want zoveel tijd had ik niet meer. Na een poosje, hij dacht wel idioot lang na, keek ik nog eens op de klok en zag dat er steeds minder voor mij overbleef. Heb ik mijn klok niet ingedrukt, vroeg ik schaapachtig. Nee, dat was het niet, bleek. Iemand anders had zich vergist, waarvoor hij zich omstandig verontschuldigde. Mijn tegenstander vertrok geen spier en deed zijn zet.
Verliezen is niet moeilijk, maar het heeft zijn schaduwkanten.
Nachtmerrie
Mijn man schaakt en dat is geen pretje. Hij zou nog een deur afschilderen, dat had hij beloofd, komt dus niks van. Hij hangt er zo’n beetje in, die deur dan hè, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Vannacht, ja het is zonde dat ik het zeg, werd hij opeens heel onrustig, ik vroeg ben je wakker en meestal zegt hij dan nee zie je niet dat ik slaap, maar nu zei die eerst niks, maar hij lag wel met zijn ogen open en toen zei die dat ie bijna de dame van die andere te pakken had maar dat het toen toch net niet gelukt was. Ik zeg je weet toch dat je dat niet mag, daar ben je nu te oud voor, de dokter heeft je nog zo gewaarschuwd. En toen had die man de mijne te pakken, zei die. En ik ga d’r nog op in ook, ik zeg, daar heb ik dan helemaal niks van gemerkt, dat had ik moeten weten. En toen begon hij me opeens wild te schoppen en te roepen feyenoord feyenoord. Ik hoop maar dat het gauw over gaat want het is een nachtmerrie.
Het is de eerste woensdag in de maand en dan is er na afloop van de les koffiedrinken met ons groepje op de sportschool. Richard de Jong is ook van de partij. Niet in de zaal maar wel bij de koffie. Hij rijdt in een scootmobiel zolang zijn enkel nog niet geheeld is. Ruim een maand geleden, vlak na de Olympische Spelen in Rio hing hij aan de rekstok en demonstreerde ons de oefening van Epke Zonderland inclusief nieuwe afsprong. Dat was, vonden wij, erg overtuigend, maar toch niet helemaal goed. Dáár krijg je geen medaille voor zei zijn vrouw toen ze hem zag liggen.
Hij vraagt mij hoe het kan wat er twee dagen eerder is gebeurd. Hij heeft gelezen over concentratie en inzet en het ontbreken daarvan. Dat kan ik mij eigenlijk niet voorstellen zegt hij. Zo ken ik je niet. Ik vertel hem over de mysterieuze krachten in de sport die ons in dit geval onverwacht de das hebben omgedaan. En dat ik er eigenlijk niet over wil praten.
De maandag ervoor. Excelsior 1 is gedegradeerd uit de eerste naar de tweede klasse onderbond. Dat gaan we even rechtzetten. We spelen de eerste wedstrijd tegen ZSC/Saende 3. Op onze vorstelijke borden en met de machtige paarden waaraan menig tegenstander zich al heeft vertild. Het is drie oktober, ik ben jarig, maar op kroonjaren [zie: verjaardag] wordt niet geproost maar geschaakt. Het kan dus eigenlijk niet mis gaan. Veel plezier zegt Nanny dan ook als ik van huis ga.
Foto Cees Verhoog
De foto is vakwerk en net op tijd, want hier zitten we er op de achterste rij nog een beetje knap bij, maar niet veel later is de ravage compleet. We verliezen met 7-1. Helemaal zoek gespeeld. Totaal geen respect die Zaankanters. Daar ga ik dus niets meer over zeggen. Als je het echt wilt weten, luister dan naar de Zaanse lofzangen, maar doe het stilletjes, ik wil het niet horen. Het moet niet gekker worden. Vroeger, ja vroeger kon zoiets nog: zeven seizoenen geleden, toen we met 7½-½ verloren van Volendam.
Maar laten we niet bij de pakken neer gaan zitten. Er is nog genoeg om voor te spelen. Een zogenaamde clean sheet bijvoorbeeld (verliezen met 8-0) staat nog niet op onze lijst van grootste wanprestaties. Toch moet dat, als we er echt voor gaan zitten, mogelijk zijn. Maar dan mag Ruud Eisenberger niet meedoen, want die strooit keer op keer roet in het eten …
En, heb je nog getrakteerd, vraagt Nanny, als ik thuis kom. Om den drommel niet, sprak de nieuwe zeventigjarige schijnbaar ongebroken.
Het Amsterdam Science Park Chess Tournament in het Sportcentrum Universum beleeft zijn zesde editie. Ik deed alle vorige keren mee en de eerste vier rondjes van dit jaar zitten er ook weer op. Het toernooi is weergaloos. Er gebeurt van alles. Tijdens de eerste ronde kregen we tijdens de partij het niet te missen omroepbericht dat de zaak in verband met de vakantieperiode om vijf uur ging sluiten. Dat bleek mee te vallen. Maar een dag later was er, ook weer onder het spelen, een heus brandalarm. We dienden het gebouw te verlaten via de nooduitgangen. Dat duurde dik tien minuten. Toen we buiten stonden bleek het loos alarm. In de keuken van de Oerknal was een hamburger ontploft. Sommige schakers hadden zich hier meer van voorgesteld en waren teleurgesteld, maar de trouwe deelnemers hadden het al eens eerder meegemaakt en konden het wel waarderen. Die grappen zijn traditie. We hadden ook wel eens in een bloedhete zaal zitten braden, omdat de airco was uitgezet. En tijdens het eerste toernooi was er nog geen koffiebar in de zaal en moesten we twee trappen naar beneden om drinken te halen. Je kon halverwege ook de klimmuur nemen, dat was vaak veel sneller, maar vooral de oudere spelers durfden dat niet aan, hun leven hing toch al aan een zijden draadje met al dat aanstormende talent dat vrij was van school. De derde dag was bij uitzondering een beetje saai. We kregen onderleggers voor onze notatieformulieren zodat we niet meer met een bibberig geschreven partij thuiskwamen. Ik leek mijn tante Ans wel toen ze ver in de negentig en dement was. Ligt aan de tafels hoor verzekerde ik Nanny. Ja ja, zei ze, dat heeft dus ook betere tijden gekend. Wat moest ik daar nu weer van denken. Gelukkig brak er tijdens de vierde ronde een ouderwets donderend lawaai boven onze hoofden los. Ze bedenken elke keer iets anders merkte ik snedig op. Mijn tegenstander keek mij een beetje angstig aan. Het is toch wel onweer, vroeg hij benauwd. Ik hoop het, sprak ik hem moed in.
De gymnastiekvereniging Achilles in Egmond aan Zee bestond 90 jaar en ter gelegenheid van dat feit had Thomas Broek een zogenaamde omnisimultaan georganiseerd, een schaakvorm waarin veel gelopen moest worden. De zon scheen, dus ik besloot een fietstochtje te maken en Egmond in mijn routeschema op te nemen. Ik was er op gekleed: gympjes en korte broek. Ik was de enige. Ondanks het mooie weer werd het festijn binnen gehouden, in een sporthal, oud maar met veel “authentieke elementen”. Er was koffie en koek en broodjes en soep en ik bevond mij voor de ravitaillering dus op het goede adres. De achttien deelnemers liepen van bord naar bord, de een wat gehaaster dan de ander. Voor de gemiddelde toeschouwer waren de regels niet meteen duidelijk, maar als u er meer van wilt weten kijkt u op OmniSimultaan. Jimmy van Zutphen deed ook mee. Op zijn gemak. Toch had hij zijn eerste ronde van vijf partijen er al vlot op zitten. Kwestie van conditie en techniek vermoed ik. Hij dacht dat na drie ronden in drie groepen van zes hij niet alle zeventien anderen zou hebben getroffen. Daar ontbraken er dan twee aan. Hij keek mij onderzoekend aan. Ik kon dat natuurlijk niet meteen volgen en keek een beetje onnozel ben ik bang. In dat geval was het geen vraag maar een mededeling zei hij en daar kon ik het mee doen. Op de terugweg naar huis rekende ik in gedachten allerlei varianten uit met groepen en deelnemers en ronden en het was een wonder dat ik, de waanzin nabij, ik was intussen wel gevorderd tot 96 deelnemers in 16 groepen van 6 over 16 ronden is 15 niet gehad, dat ik dus heelhuids thuis kwam. Maar ik vrees toch dat ik gezakt ben.