In 1980 schrijft een geplaagde Reinhout over het tweede van Excelsior, dat een uitwedstrijd moest spelen tegen Het Witte Paard, maar hoe ze ook zochten, ze konden het beestje, op die bitterkoude dinsdagavond in december, in Koog aan de Zaan niet vinden.
Keurig op tijd hadden we van onze wedstrijdleider de uitnodiging ontvangen om op dinsdag 9 december 1980 de strijd aan te binden met Het Witte Paard te Koog aan de Zaan, Lagedijk 25.
Rechtstreeks uit een receptie reden we dus naar de Schuilhoek om de broeders in de strijd op te halen. Pauëlsen zou over Uitgeest rijden en daar Van der Klis oppikken en ik zou Ruiter en Jongejans uit Meerestein ophalen. Via Assendelft ging het op Koog aan de Zaan af. Klokslag acht uur betraden we de Honig-kantine op het aangegeven adres.
Tot onze verbazing stonden er geen schaakborden klaar. Wel liepen er een paar soepklanten, die blijkbaar middagdienst hadden, rond een biljart. Op onze vraag of er die avond schaken was kwam een ontkennend antwoord, maar als we zin hadden mochten we meedoen met biljarten. Een van hen adviseerde ons bij de portier te informeren. Dus wij als ganzen in de snijdend koude wind weer naar buiten. Daar was geen portier te bekennen. Doch Jongejans wist raad. Boven baadde het gebouw ook in het licht en daar zou het wel zijn. Vol goede moed de trap naar boven beklommen. Daar was het heerlijk warm. Het was namelijk een was- en douchegelegenheid. Dus moesten we weer terug de kou in en de straat op. Het was al kwart over acht.
Ha, daar kwam iemand aan, snel even vragen. Verder in de straat was nog een kantine en daar kon het ook zijn. Alles en iedereen stapte weer in en wij op naar die andere kantine. Daar waren alle deuren gesloten. Het fabrieksterrein dan maar op. Diep in de jassen gestoken werden we al snel benaderd door een man met een vervaarlijke herdershond. Nou, hier was het dus ook niet. Er was alleen hondendressuur. We moesten toch in de eerste kantine zijn. Dus deuren open, alles er weer in en draaien. Inmiddels was het half negen en we hadden alleen nog maar kou geleden.
In de kantine werden we wederom hartelijk begroet en uitgenodigd tot biljarten. We zetten daarom maar weer de tanden op elkaar op zoek naar de portier. Ha, daar aan de overkant was een portiersloge. Helaas gesloten. Wel hing er een briefje “melden bij de portier zuidzijde”. Dat moesten we dan maar lopend doen. Dus door de verlaten koude eenzame straat zuidwaarts. En ja hoor, een portier in een loge die hermetisch gesloten was. Op ons kloppen werd aan een touw getrokken en konden we acht man sterk naar binnen. Hem onze problemen uitgelegd. Het was inmiddels kwart voor negen.
We mochten Meijer bellen. Nou alles klopte. We moesten toch in die kantine zijn. De portier wist het adres en het telefoonnummer van de secretaris. Ik kreeg een lieftallige vrouwenstem aan de lijn met de mededeling dat pa niet thuis was en dat ze het verder ook niet wist, maar wel dat het Witte Paard op vrijdag speelde. En ze vond na veel zoeken het telefoonnummer van de penningmeester in Wormer. Die was zowaar thuis en wist te vertellen dat er ook in Haarlem een vereniging was die Het Witte Paard heette en díe schaakte op dinsdag.
Omdat het inmiddels half tien was geworden en we nog geen kop koffie en zelfs geen kop soep gedronken hadden, zijn we maar gedesillusioneerd in de auto’s gestapt en naar huis gereden, niet wetend wat voor gevolgen dit gaat hebben.
Jaap Reinhout
Voor Excelsior, schakers sinds 1955, nu ze er mee ophouden