Tempo

Deze keer wil ik het hebben over het begrip tempo.

In het gewone leven betekent tempo gewoon vaart of iets moeilijker: de snelheid waarmee handelingen of gebeurtenissen elkaar opvolgen. Tempo’s kunnen verschillen. Dat werd me al vroeg duidelijk op dansles, toen ik een Weense wals inzette terwijl het een Engelse moest zijn.

Soms is een voorgeschreven tempo onhaalbaar. Op school kregen we gymnastiekles van een gewezen beroepsmilitair. Voordat we aan honkbal of, ik schaam me om het te zeggen, aan hockey toekwamen, moesten we eerst een aantal rondjes om het veld heen rennen. En hoe we ons ook uitsloofden, onze sergeant-majoor Hazenbroek, zo heette hij, bleef maar brullen: “Tempo! Tempo!” en altijd moesten we voor straf nog een rondje extra.

Tempo kan ook iets zijn wat je niet volhoudt. Al heel wat jaren geleden overleed de schrijfster Iris Murdoch. De commentator kon niet nalaten op te merken, dat aan het tempo van een boek per jaar nu dan toch definitief een einde was gekomen. Aan dat tempo mankeerde de laatste tijd toch al wat, omdat zij aan de ziekte van Alzheimer leed. Haar uitgever compenseerde dat onbarmhartig door elk jaar opnieuw “The Sea The Sea” uit te brengen. Dat weet ik allemaal, omdat Nanny een hartstochtelijk fan van de schrijfster was en ik met geen mogelijkheid door dat vreselijke boek heen kwam, wat zij mij heel lang heel kwalijk heeft genomen.

Maar tempo is een relatief begrip, waaraan in deze tijd, waarin records in honderdsten van een seconde worden uitgedrukt, te veel waarde wordt gehecht. Luister bijvoorbeeld naar Willem van Hanegem, die, toen hij aangesproken werd op zijn gebrek aan snelheid, zei: “Het gaat er niet om hoe hard je loopt, het gaat er om dat je op tijd vertrekt”. Ja, dat is bijna filosofisch. En dan zijn er nog mensen, die Willem van Hanegem eigenlijk een beetje dom vinden. Dat is hij dus niet. Hij kent zijn klassieken, in dit geval het verhaal van de haas en de schildpad. De Franse dichter Jean de la Fontaine zei het zo: “Rien ne sert de courir; il faut partir à point” (uit de fabel “Le lièvre et la tortue”).

In de schaakwereld is tempo de vordering per zet, soms gewoon ook een zet. Omdat je om de beurt een zet doet en wit begint, heeft wit in principe steeds even een tempo voorsprong, vandaar het gezegde: wit begint en wint, maar dat is overdreven of in ieder geval niet bewezen. Je kan namelijk ook een tempo verliezen. Als je bijvoorbeeld damegambiet speelt en niet wilt ruilen op d5, dan wacht je tegenstander net zolang met slaan op c4, totdat je je koningsloper van f1 naar d3 speelt. Dan slaat hij, pesterig, alsnog op c4, de loper slaat terug en je hebt dus een schijnbaar overbodige zet met je loper gedaan. Wit verliest een tempo en de rollen zijn omgedraaid, zou je zeggen. Maar is het wel zo handig van zwart om op c4 te ruilen? Van het antwoord op die vraag hangt af of wit echt een tempo verliest of toch niet. Vermakelijk zijn de partijen, waarin geen van beide spelers toe wil geven en het wederzijdse dilemma wordt omzeild met allerlei onnozele zetten. Er worden dan vele tempi gemorst.

Normaal gesproken is het recht om te zetten dus een voordeel. Maar soms is het een aantoonbaar nadeel. Dat is de wereld op zijn kop. Je wilt niet zetten, maar je moet. Je bent in zetdwang. Je wordt, omdat je aan de beurt bent en niet mag passen, verplicht tot het nemen van een tempo en verliest daardoor de partij. Misschien staat wit dus in de beginstand al verloren, wie zal het zeggen.

Helemaal geraffineerd wordt het als een van beide partijen de andere partij in tempodwang kan brengen door het achter de hand houden van een tempo, dat is in dit geval meestal een op zichzelf onbelangrijke pionzet elders op het bord. Het begrip tempo verkeert dan in zijn tegendeel, het wordt op de plaats rust. Willem van Hanegem zou er een meester in zijn, onze sergeant-majoor Hazenbroek zou er niets van begrijpen.

Tempodwang diagram

Tempodwang?

In bovenstaande stelling is wit aan zet. Het lijkt erop dat zwart gaat winnen. Hij heeft namelijk nog een tempo bewaard en dat is niet onbelangrijk in de variant: 40.Kd3 h5 (het beslissende tempo) 41.Kd2 Kb2 42.Kd3 Kc1! 43.c4 Kb2 44.c5 Kb3 45.Kd2 Kc4 46.Ke3 Kc3 enzovoort. Maar speciaal voor de gelegenheid (veertigste zet en wederzijdse tijdnood) heeft wit nog een verrassing in petto.

40. g3-g4!

Een onder deze omstandigheden briljante zet. Ik kan dat rustig zeggen, omdat ik de witspeler persoonlijk ken en weet dat hij er al een paar zetten lang op heeft zitten broeden.

In het beste geval verliest zwart nu op slag de partij: 40… fxg4? 41.h5!! gxh5 42.f5 enzovoort (de witte koning kan er bij, de zwarte niet) en in het slechtste geval is het remise, omdat zwart op miraculeuze wijze zijn extra tempo is kwijtgeraakt.


Inderdaad zien we zwart schrikken en zenuwachtig naar de klok kijken en weer naar het bord. Nog juist bijtijds vindt hij de goede zet.

40. … h6-h5

Nu moet ik tot mijn spijt het begrip kortsluiting nog even kort behandelen. Het is misschien het beste om maar meteen met de deur in huis te vallen en een treffend voorbeeld te geven.

De witspeler ziet zijn hoop op onverdiende winst in rook opgaan, maar denkt nog wel: haha, dat extra tempo is zwart kwijt. En in plaats van een lange neus te trekken, een broodje te nuttigen, met huis te bellen, een korte strandwandeling te maken, immers de veertigste zet is gehaald, en tenslotte de stand van zijn koning nog even te controleren en vooral wie er zo dadelijk aan zet is, besluit hij à tempo de uitkomst van zijn vondst te etaleren.

41. g4-g5???

Na 41.gxh5 gxh5 42.Kd3 Kb2 43.Kd2 Ka3 44.Ke3 Kb3 45.Kd3 zou het remise zijn geweest….

De witspeler, wat zal ik er van zeggen. Bij hem is het niet één draadje, wat los zit, nee, de hele bedrading is aan vervanging toe. Het knettert in zijn hoofd. Hij doet zijn zetten at random. Soms zit er een goede tussen, maar meestal is het om te huilen.

♦ ♦ ♦