Vleermuis 129

Het is rustdag in de Tour de France. Ik poets mijn Gazelle racefiets uit 1976 op, leg twee nieuwe tubes om de velgen, zet een helm op, steek mijn schoenen in de toeclips en maak een voorzichtig rondje. Eindelijk ga ik weer harder dan een e-bike. Voor de wielrenners van nu ga ik op het fietspad bescheiden aan de kant. Zij lachen me niet meer uit. Een paar jaar geleden riepen ze nog: die is rijp voor het museum, wijzend op mijn derailleur. Nu heet het vintage en dat is weer in. Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Dat gebeurt er op de fiets. Herinneringen te over. Of een liedje dat samenvloeit met je cadans en niet meer uit je hoofd wil. Of zomaar een verhaal. Het is niet eens een wielerverhaal. Meer een voetbalverhaal als je de titel mag geloven.

Scheenbeschermers

We gingen om het IJsselmeer fietsen, Peter en ik. Om vijf uur ‘s morgens pompten we bij mij op de flat in Heemskerk onze banden op. Dat bonkte een beetje op de vloer. Dick, de buurman die onder mij woonde, werd daar wakker van en kwam naar boven gestormd. Hij was midvoor in mijn voetbalelftal en schopte daarin elke zondag naar alles wat bewoog. Vriend of vijand maakte niet uit. Als hij boos werd was niemand veilig voor hem. Maar dan riep Els, zijn vrouw, die langs de lijn stond: Dick heb je je scheenbeschermers aan, wat hem om mysterieuze reden vaak nog net op tijd tot bezinning bracht. Ongelukkigerwijs lag zijn vrouw nu nog te slapen.
Niet bewegen, anders maakt ie je af, siste ik tegen Peter. En tegen Dick, die zoals het zich liet aanzien duidelijk aanstalten maakte ons te vermoorden, riep ik zomaar uit het blote hoofd: heb je je scheenbeschermers aan. Het werkte. Tot mijn stomme verbazing. Hij maakte nog wel een paar schijnbewegingen in onze richting, maar zonder ons te raken. Als we als de sodemieter opkachelden met die rare fietsjes zou hij ons nog even heel laten, liet hij weten. We wisten niet hoe snel we ons met onze half opgepompte bandjes uit de voeten moesten maken.

Pas in de Wieringermeerpolder waren we bekomen van de schrik. Hoe zat dat nou precies, met die scheenbeschermers, vroeg Peter. Geen idee, zei ik, iets met bijgeloof of zo denk ik. Bijgeloof, daar geloof ik niks van, zei Peter, ik zal je wat vertellen, bij ons spelen we zonder scheenbeschermers, scheenbeschermers dat is iets voor watjes, en toen speelden we een keer tegen een andere club uit Amsterdam West, en toen vroeg hun stopperspil aan onze midvoor heb jij je scheenbeschermers aan en toen zei onze midvoor ben je gek dat is iets voor watjes en toen schopte die stopperspil onze midvoor zo ongenadig hard tegen zijn schenen dat we ‘m een half jaar kwijt waren.
Ja, in Amsterdam West, zei ik, daar noem je ook wat. Gelukkig kwam toen de afsluitdijk er aan.