Beeldenstorm

Een partijtje uit de Amsterdamse scholencompetitie

Het is zaterdag 5 oktober 1963. Het miezert. We verzamelen ons in Amsterdam voor De Lange Pier in de Govert Flinckstraat. We gaan nog niet naar binnen, want we wachten nog op Jan Seeleman, die helemaal op de fiets uit Ouderkerk aan de Amstel moet komen. Om beurten bezetten we het eerste bord. We schaken veel, de ene zondag bij mij in Amstelveen, de andere bij hem op de boerderij, waar het naar mest ruikt en je de koffie, alvorens die te drinken, uit het kopje op het schoteltje moet schenken. Wij zijn geabonneerd op de Losbladige Schaakberichten. Hij zit op een schaakclub. Ik niet. Het vorige jaar ben ik door al dat geschaak blijven zitten en daarom mag ik van mijn ouders niet op Zukertort. Als compensatie heb ik voor mijn verjaardag een persoonlijk abonnement op Schakend Nederland gekregen. In de Amsterdamse scholencompetitie worden we steevast tweede achter het ongenaakbare Gereformeerd Gym met zijn veel ervarener en oudere spelers, maar misschien lukt het dit jaar, want hun eerste bordspeler is de afgelopen zomer niet teruggekeerd van een nachtelijke strandwandeling, die dingen gebeuren.

Ik vraag tegen wie we vandaag moeten. Arend Dogterom lacht onbezorgd, hem kan het niet schelen. Op school heeft hij op een kalender bij de datum met “Verwoesting van de Tempel” geschreven: stenen meenemen. Die moet dus bij de rector komen, want van die grappen is ons Christelijk Streeklyceum Buitenveldert niet gediend. Gerbrand van Bolhuis is serieuzer. Met hem ben ik een keer naar Apeldoorn gefietst. Bij de eerste de beste brug, over het Amsterdam-Rijnkanaal, wist ik genoeg: dat wordt helemaal niets. Hij kwam er bijna niet tegenop met zijn damesfiets. Maar in Apeldoorn, daar woonde mijn tante, was ik compleet kapot, maar hij peddelde vrolijk door naar Enschede, waar die van hem woonde. Een doorzetter. Daar heb je dus wat aan. Hij zegt: Ignatius College. Ik denk: dat is katholiek en ik herinner me zomaar het verhaal van mijn moeder, die, toen ik in de box lag, de pastoor op bezoek kreeg met de vraag waarom ik nog niet gedoopt was. En toen mijn moeder zei dat ze Luthers was, waar hij niet van onder de indruk was, en dat mijn vader gebroken had met de katholieke kerk, wat wel aankwam, sprak de pastoor, ook niet op zijn mondje gevallen, een heuse vloek over mij uit: dit kind zal in zonde opgroeien, waar mijn moeder later nog wel eens aan terug moest denken en ik ook.

Inmiddels zijn we volledig en we gaan de donkere stenen trappen op. Binnen zien we de broers Bödicker, Kuiper, Vogel, Nathan en enfant-terrible Kareltje Odink. Die krijgen we een andere keer. Nog een geluk dat Robbie Hartoch niet op een behoorlijke school zit, want daar zouden we een zware dobber aan hebben. Ik heb al eens van hem verloren op een paastoernooi in de oude Rai. Ik oefen niet genoeg, ben gemakzuchtig, valletje in de opening, gauw mat zetten, van dat werk, het moet niet te lang duren. Jan Seeleman is beter. Hij heeft vandaag wit op het eerste bord. Ik dus zwart op het tweede.


Zie mijn partij, alles gaat aan diggelen:


Na afloop fietsen we naar huis. De katholieken zijn verslagen. Petrosjan is wereldkampioen en we gaan mijn verjaardag van een paar dagen eerder vieren. Ik heb “The Freewheelin’ Bob Dylan” met daarop “Blowin’ in the Wind” gekregen. We hebben geen idee van wat er komen gaat.

ES

(eerder gepubliceerd in de Weenink Post van december 1997)