Five Easy Pieces
Van het bestuur
Teksten uit dit blad mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding, MAAR NIET ONS PAARD, dat in het laatste Excelsiorblad werd aangetroffen.
Gre
Mensen, ik hoop dat een ieder van het vierde tevreden is over het kommentaar geven van mij in het clubblad. Ik meen het nooit zo. Ik hoop dat ik volgend seizoen weer met jullie mee mag doen.
Van Dam tot Dam
Bram Janssen is behalve leider van het eerste team ook lange afstandsloper. Dat hadden we niet gedacht. Toch is het niet zo gek. Juist tijdens zware beproevingen komt de geest vaak tot diepe inzichten.
Want zie je, ik ren helemaal niet, ik loop gewoon, en op de een of andere manier weet ik dat, als ik vergeet dat ik in een wedloop zit en alleen maar op een sukkeldrafje verder ga tot ik niet meer weet dat ik hardloop, ik altijd de race win. Ik vraag me af of iemand van de andere jongens hetzelfde geintje uithaalt, maar ik weet zeker dat dat niet zo is (Alan Sillitoe: De eenzaamheid van de lange afstandsloper).
Bram vertelde ons dat zijn beste tijd over de tien Engelse mijlen één uur en twintig minuten of daaromtrent is, een veredeld sukkeldrafje dus, waarbij hij in het midden liet of daar de drie minuten, die verloren gingen bij de start, bij inbegrepen zijn. Maar wat is drie minuten. Nog hetzelfde weekend zag ik op tv een wedstrijd in Engeland over een halve marathon. Driehonderdduizend lopers op een snelweg. Een half uur duurde het voordat de staart van het veld zich in beweging zette. Hardlopen is tegenwoordig een zaak van veel geduld, zoals schaken met het nieuwe speeltempo haastwerk is geworden.
Bijna volmaakt
Het slot van het seizoen had plaats bij Greet en Hendrik Koopman in Noordwijk thuis. De zonen waarschuwden ons er geen varkenskot van te maken. De dochters waren prachtig gekleed. En het maal was feestelijk. Bram Janssen kreeg van het team voor zijn jarenlange ploegleiderschap een door Nico Kok gemaakt kunstwerk aangeboden. Het was bijna volmaakt…
Frans Koopman
Lange leren jas, klompen.
Bedremmeld stond ik tegenover hem.
Ik stamelde een groet. Schaamde mij voor
zijn ontrouw, smachtte naar zijn bewondering.
Hij glimlachte slechts, sprak niet eens:
tot ziens.
Weenink, 16 november 1991