Van welk een nooit geschatte waarde
Hein de Vries (hij overleed in 2005) was een kleurrijk mens. Nog elk jaar wordt in de laatste dagen van december een naar hem vernoemd schaaktoernooi gehouden in Wijk aan Zee, georganiseerd door het Schaakgenootschap Het Paard van Ree. Een niet te missen gezellig toernooi omlijst met gedichten, muziek en een gezamenlijk diner.
Hein was behalve lid van het Paard van Ree ook lid van Weenink. In het seizoen 1985/1986 leidde hij het tweede van Weenink naar een kampioenschap en tijdens die campagne werden wij in de Weenink Post op een geheel eigen wijze op de hoogte gehouden van dat succes. Zijn ideaal was een verslag te schrijven waar geen schaakterm of -zet aan te pas kwam. Daar oefende hij op. En zo kon het gebeuren dat ons een schaakwedstrijd verteld werd als ware het een regatta op het Wijkermeer, dan gingen de trossen los, was er geen sprake meer van open lijnen maar van rakken, werd er bij harde wind gereefd en als het echt niet anders kon de steven gewend, maar nooit schipbreuk geleden, ofschoon kantje boord. Tegenstanders werden gefinndold. Dat was een woordspeling. Maar er werd ook wel eens uit Beverwijk vertrokken. Vroeger was dat gewoon een uitwedstrijd. Maar Hein zag dat toch anders en dan heette het: er zijn soldaten uit Beverlo vertrokken. Een lied, aan de inhoud waarvan de eigen spelers zich niet veel gelegen lieten liggen, want het waren hun tegenstrevers die zouden sneven.
Een lied uit Mistero Buffo van Dario Fo
Internationale Nieuwe Scène
Bij het kampioenschap volstond hij met een gedicht:
Sebastian Coe
Een dertigtal meters
genomen met schijnbaar gemak…
Hautain wendt het hoofd zich
linksom over de schouder,
rechtsom over de schouder.
Het lichaam schakelt terug –
de benen gaan in vrijloop.
Ze dragen twee geheven
armen over de finishlijn.
Heel mooi vond ik een stuk dat hij een keer zomaar plompverloren middenin een “wegens een bruiloft in Dubrovnuk verlaat” verslag opschreef. Had laten slingeren leek het. Vergeten op te ruimen. Een verdwaalde tekst uit een ander verhaal, een andere plaats, een andere tijd. Wonderschoon.
We zitten langs de weg ergens midden in Kroatië; Walter, Wolter en ik. We eten en drinken wat. Onder en tegenover ons het glooiend landschap van een bergdal. Verspreid liggende boerderijen, wat omgeploegde akkertjes, veeteelt. Zo’n zes, zevenhonderd meter beneden ons, zowat aan de voet van de tegenover ons liggende heuvelrij, grazen enige koeien. Er staat een vrouw bij. Rechtop en schier bewegingloos. Ik breek een stuk van een groot, plat brood en wacht tot Wolter klaar is met ons enige mes. Het is hier fris langs de weg. Nu krijg ik het mes. Daarmee druk ik wat harde schubjes boter in het veel zachtere brood en daarmee snijd ik wat plakjes van de te dure salami worst. Wachten, aankloten, snijden, dat kost mij een minuut of tien. Hap. Ik kijk weer naar de koeien. Ze grazen. De vrouw staat bij hen. Rechtop, bewegingloos en schier op dezelfde plaats. Ik pak een fles bier en maak hem open. Fleng. Salami, bier en broodpap. Weer kijk ik naar beneden. De koeien grazen wat verderop, 30 à 40 meter. De vrouw staat bij hen, 30 à 40 meter van haar oude positie. Rechtop en schier bewegingloos. Wellicht spaart ze haar krachten; ik denk dat ze vandaag het huishouden nog moet doen. Welk een tempo heeft het leven hier en van welk een nooit geschatte waarde is hier de Dame?