Manuel Bosboom in Heemskerk

De jaarlijkse simultaan van de Heemskerkse Schaakvereniging Excelsior vond, wegens het warme weer, binnen plaats in de Jansheeren. De simultaangever was Manuel Bosboom, van wie wij veel verwachtten. Hij nam ons serieus. Niks geen frivoliteiten of speculatieve offers, hoogstens een paar fianchetto’s of uitgestelde rokades. En als we per ongeluk zelf uit onze slof schoten met een wilde opmars van een koningsvleugelpion, dan mompelde hij: heb ik wel eens eerder gezien, maar hoe ging dat ook al weer. En als we echt iets stoms deden, zei hij: zou ik niet doen. En dan deden we een andere en dan zei hij: dat is al een veel betere. Hij danste langs de borden en nam de tijd. Dan werden hem zo links en rechts biertjes aangeboden en kon het gebeuren dat er overal duvels stonden, waarvan we niet wisten of die van hem of van ons waren, maar waar hij, als hij langs kwam, vrolijk zijn glas mee vulde. Langzamerhand werd ons duidelijk dat we er dit keer genadig van af zouden komen, want ofschoon niemand van ons won stond Manuel wel veel remises toe. Soms zei hij dan voorzichtig: ik denk wel dat ik beter stond, maar moeilijk eindspel en nog een heel gedoe. Normaal zeggen wij zulke dingen. Maar hij was ook geen grootmeester, benadrukte hij, toen iemand dat wel dacht. Dus toen durfden we gewoon met hem te praten en aan het eind gingen we met een goed gevoel naar huis.

Hij had wat zitten rommelen op zijn bord en toen opeens stond Manuel Bosboom weer voor zijn neus. Het jonge schakertje was even de draad kwijt. Hij had zijn dame, die Manuel de vorige zet had geslagen, in zijn hand. Hij probeerde de stelling weer op te zetten. Manuel vroeg: waar stond die dame ook al weer, ik weet het even niet meer. Het jongetje zette de dame ergens op het bord, het was nog niet zo makkelijk om een goed plekje te vinden. Nee, daar stond ze niet, zei Manuel, want dan had ik ‘r wel geslagen. Ja dat vond het jongetje, die nou helemaal in de war was, ook. Geef mij die dame eens, zei Manuel. En weg was zij. Het jongetje zette grote ogen op. Alleen het vilten onderkantje stak nog uit Manuels mond. En toen opeens ook dat niet meer. Manuel slikte en greep naar zijn maag. Het jongetje ging een licht op. Dit kende hij, ik denk vast en zeker van zijn vader of een oom. Hij was niet achterlijk. Dus hij wees ogenblikkelijk een hand aan. Dat was natuurlijk de verkeerde. Manuel was ook niet van gisteren. Toen de andere. Dat was dus de goede. De dame werd terug gezet, maar niet op het bord, want dat strookte niet met het rechtvaardigheidsgevoel van de jonge speler.