Death Proof

Gezinsportret (naar een kleurendia door Jan van Eijsden)
Middelburg 1952

In 1952 woonden mijn ouders, mijn zusje en ik langs de Nieuwe Vlissingseweg in Middelburg. Mijn ouders hadden een kennis Jan van Eijsden. Jan had een motorfiets die hij bij ons in de gang stalde. Ik zat er wel eens op. Zijn tweede hobby was fotografie en die deelde hij met mijn vader. Mijn vader was een beetje jaloers op Jan, want Jan was vrijgezel. Hij woonde in een klein wit gepleisterd huisje aan het bolwerk, dat ik nou niet meer terug kan vinden. Wel het bolwerk, maar niet dat huisje, waarin hij een donkere kamer had en foto’s in kleur ontwikkelde of in een goudbad dompelde.

Mijn zusje Rika
Middelburg 1951

Wat Jan van Eijsden deed was bijzonder, beweerde mijn vader. Totdat ik een tijdje geleden kleurenfoto’s van amateurfotografen zag die in de oorlogsjaren gemaakt zijn. Vakantiefoto’s waarop geen soldaat te zien is. Heel vervreemdend. Beelden uit die jaren waren tot dan toe altijd alleen maar zwart-wit geweest. Dat was ook gepast vond ik: kleur deed afbreuk aan de ernst van de zaak. Toen in 1953 na de watersnoodramp het nationale fotoboek “De Ramp” uitkwam, waren daarin niet de kaartjes, maar gelukkig nog wel de foto’s allemaal in zwart en wit.

Mijn moeder gefotografeerd door mijn vader
Middelburg 1951

Zwart-witfotografie is een beetje nostalgie. Die kijkt achterom, naar iets dat voorbij is. Vroeger wist je dat als in de bioscoop een film plotseling overschakelde van kleur naar zwart-wit je een episode uit een eerdere tijd te zien kreeg. Nu doen ze dat niet meer. Waardoor ik vaak helemaal in de war raak. “The Longest Day” (1962) was oorspronkelijk helemaal in zwart-wit. Dat begreep ik. Het ging over vroeger. Totdat er in 1994 een ingekleurde versie verscheen. Stijlloos. Je moet het niet mooier willen maken dan het is.

Berlijn 2007

Ongeveer vijftig jaar geleden vonden ook de meeste fotografen, in navolging van wat in de filmkunst gebeurde, zo langzamerhand dat kleur de wereld natuurgetrouwer weergaf. Alleen oorlogsfotografen (en amateurs die dachten dat Cartier-Bresson zijn foto’s niet voor niets in zwart-wit had geschoten) deden daar niet aan mee. De eerste kleurenfoto in de Volkskrant verscheen pas in 1988. En net nu die categorie voor het grootste deel ook om is, ontstaat een nieuwe stroming, parallel aan de voorzichtige terugkomst van vinyl en analoog-in-het-algemeen: de herwaardering van zwart-witfotografie als zelfstandige kunstvorm. Die bestond natuurlijk al, maar nu wordt die ook nog eens met behulp van min of meer gestripte camera’s, die minder kunnen en dus meer kosten, aan ons verkocht. Het gaat erin als koek bij de fotograaf-die-alles-al-heeft. Heel eigenaardig.

Berlijn 2007

Zwart-witfotografie is weer salonfähig. Ricoh heeft een digitale camera uitgebracht met een monochroom sensor. Wie had dat gedacht. De Pentax K-3 Mark III monochrome. Leica heeft zoiets al, maar Ricoh nu dus ook. En die is goedkoper. Ja, dank je de koekoek. Maar Ik heb een nog veel mooiere. Die kan allebei, kleur en zwart-wit, geen enkel probleem. Het is een Leica (ja ik kan het niet helpen, mijn vader had er ook een), die ik heb gekocht in april 2000. Een ouderwetse meetzoeker en zo analoog als de pip. Maar nu wil het geval dat vorig jaar die camera door Leica opnieuw is uitgebracht voor de schappelijke prijs van … ik durf het eigenlijk niet te zeggen. Ik wist niet wat ik zag, ik had opeens goud in handen, en ging meteen filmpjes kopen voor het ding. De baas van de fotozaak in Amsterdam griste de camera uit mijn handen. Een originele classic, prevelde hij. U bent een kenner, zei ik. U bent een geluksvogel, zei hij.

Vier zwart-witfilms heb ik van hem gekocht. Ik ga het weer proberen. Als het een beetje meezit misschien ook zelf weer ontwikkelen. Ondertussen spit ik mijn fotoverzameling door, op zoek naar zwart-witfoto’s uit het afgestofte apparaat.

Berlijn 2006