De honden hebben de tijd van hun leven. Ze worden de hele godganse dag lang door hun baasjes uitgelaten. Niet alleen ik, ook katten klagen daar al over. Als je op straat loopt moet je voortdurend uitwijken, oversteken, omkeren en opnieuw uitwijken, want de baasjes zitten nu steevast aan de lijn en kunnen dus geen kant op. Voor je het weet lig je in quarantaine. Dit wordt voor mij dus ‘het nieuwe normaal’: elke dag een levensgevaarlijke slalom over straat en in recordtijd weer binnen zien te komen.
In 1947 had ik daar nog totaal geen last van. Het was de tijd van mijn leven. Hele delen van Den Haag waren platgelegd (voor de Atlantikwall, maar nu even geen kwaad woord over de Duitsers) en de Juliana van Stolberglaan lag er nog steeds hopeloos verlaten bij toen ik op het toneel verscheen. De poedel Ulla verdedigde mij. Ofschoon ik in mijn bolide zo stevig als een tank niet veel te duchten had.
Maar Ulla hield niet altijd de gepaste afstand. Heel lang heb ik volgehouden dat zij hier mijn appel wou afpakken. Alsof ik dat nog zou weten. Nu ben ik bang dat Ulla alleen maar haar bal terug wilde hebben en dat ik dus toen al een kleine pestkop was.