Vertel mij wat
In 1972 verhuisden we vanaf een zolderkamer vier hoog achter in Amsterdam naar een flat met een lift in Heemskerk. Het was een lage flat aan de Jan Ligthartstraat. Naast onze flat stond een hoge flat. Acht hoog. Ik ben een keer gaan kijken hoe hoog dat was.
Heemskerk 1973
Als het stormde vlogen de losliggende kiezels van het dak van de hoge flat in het rond. Bij ons in de flat sneuvelde een keer een keukenraam. Erger was het gesteld met de lage huizen aan de overkant van de straat. Daarvan spijkerden de bewoners al hun voorramen met houten schotten dicht zodra de wind ook maar enigszins aantrok. Anders was de ravage niet te overzien. Toen de woningbouwvereniging van de hoge flat eindelijk op het idee gekomen was alles wat los zat op het dak vast te lijmen was de lol er gauw vanaf. Er viel niets meer van het dak. De houten schotten aan de overkant werden opgeborgen, de premies voor de glasverzekering verlaagd.
De hoge flat had zijn leven gebeterd. Op een enkel akkefietje na. Dan viel er toch nog wat naar beneden. We hoorden het van de broer van de vader van het vriendinnetje van Noortje, die in de hoge flat woonde. Social media vijftig jaar geleden. De broer van de vader van het vriendinnetje van Noortje was op een ochtend uit het trappenhuis gekomen om boodschappen te gaan doen. Naast het trappenhuis stond een fiets tegen de muur. En naast die fiets lag een jongen. Hij zag er een beetje verkreukeld uit. De broer van de vader van het vriendinnetje van Noortje ziet de jongen liggen. Hij vraagt: ben je van je fiets gevallen? Nee, zegt de jongen, van zes hoog.
Tot zover gaat het verhaal. Hoe het verder is afgelopen weet ik niet. Nanny zegt dat de jongen het niet gehaald heeft. Dat is een eufemisme voor dood. Ik weet het beter. Een Heemskerkse jongen gaat niet dood van zo’n sprongetje van zes hoog. Al had hij dat misschien wel gewild. Heemskerkse jongens heten Engel en schoppen je verrot als de scheidsrechter even niet kijkt. Vertel mij wat.