Het was weer gezellig druk bij de dokter. Hij deelde de nieuwe griepprikken uit. De opkomst was hartverwarmend. De ontvangst ook. Dit jaar deed ik mee, al was het maar om te logenstraffen dat ik een wappie ben, zoals Nanny beweert. Het woei en het regende. Dat gaf nog een heel gedoe met natte jassen die uit moesten en alle vesten en truien vanwege het energieplafond. En daarna werden we vriendelijk verzocht een bovenarm naar keuze vrij te maken, maar daar kijken we niet meer van op.
Er waren twee priksters. De een stond enthousiast aan een mouw van een man te rukken, die niet mee wou geven, waarop een vrouw achter mij riep: kijk een beetje uit, zo valt ie nog om, waarna ze zich de longen uit het lijf begon te hoesten. Ik koos dus blind voor de tweede, die de naald er zonder mankeren injoeg en nog voordat ze zo’n akelig pleistertje had gepakt was ik al weg. Buiten stond ik mijn regenkleding in orde te maken toen die vrouw van anders valt ie nog om naar buiten kwam en vlak langs mij heen schuifelde. Dat heb ik nog nooit meegemaakt, riep ze, die trut kan niet prikken. Waarop een nieuwe hoestbui volgde. Ik schat mijn kansen nu op fifty-fifty.